zaterdag 4 juni 2011

De onkenbaarheid van het geluk

In een wereld van louter blauwe lucht en zonneschijn
en zand kwam ik haar tegen. Ze zei: wat regen is geweest
wordt weer regen. En alle dingen eender zo.

De zee was diep als het gesprek tussen de mannen
die backgammon speelden op het strand.
Zij maakte radslagen. Ik zag haar onderbroek.

Ik sliep in een duinpan en voelde hoe de wereld
om mij wegzakte de wereld in, en ik zong, plotseling,
gigantisch vals. Zij kwam van verder aangezongen, zuiver.

Ze liftte mee, schrijlings op mijn dromen, trok aan mijn lange,
zwarte haren, zei: je bent zo snel gezonken als je bent gekomen,
ik neem je vlug terug mee naar boven.

En na een moment van enkel huiver, rustte haar kalmte
op mijn schouder en kuste haar zelfredzaamheid mijn rug.
Suste ze zelfs: stil toch, matroosje, sluit je ogen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten