maandag 30 augustus 2010

Voorlopig

Het is maar even even. En dat dan heel vaak
achter elkaar. De tijd is mijn beste vriend alleen
op dagen dat ze sneller gaat. Ik haat dat gekruip van haar.

Het is voor altijd altijd. Het is nu nu. En nooit echt nooit.
Ik ben een klok en tel af tot mijn dood. Wanhopig.
Maar heb niets te vrezen. Het is voorlopig nog voorlopig.

Bos

We kwamen aan in het bos.
Daar verstopte je je achter zo'n beetje
elke boom en struik die je kon vinden.
Je verdween in de oude Duitse bunkers.

Verzon liedjes. Zong die de hele dag.
En je kwam heel af en toe terug voor
een kus of twee. Eén op elke wang.
Toen het donker werd was jij de stoere,

ik een beetje bang. Ik zag geen hand voor ogen.
Je vertelde een verhaal over een meisje
dat was verdwenen in dit bos. Ik rilde en je hield

me stevig vast. Stil maar, zei je, ons zal niks gebeuren.
Je leidde me af door alle dingen te benoemen
die ik niet zag en beschreef daarna hoe alle kleuren

van het bos dat als een klauw om ons heen geslagen lag
er in het donker uit kwamen te zien.

vrijdag 27 augustus 2010

Vriend

We lachten om ogenschijnlijk kleine dingen.
Als dat hij geen meisjes krijgen kon. En ik wel.
Maar ik was gewoon veel beter in verzinnen.
En hij praatte niet zo makkelijk, loog niet zo snel.

Ik was altijd wel ergens mee bezig volgens mij.
Dat ie daar ook weer mee zou beginnen, vertelde hij.
We dronken thee en ik zoog van alles uit mijn duim.
Ik nam hem in de maling. Leidde hem om de tuin.

Hij was een vriend en zou dat blijven, was zijn belofte.
Ook als hij verhuizen zou, weg van met z'n tweeën.
Hij heeft me nooit betrapt op mijn zeeën

verzinsels. Hij heeft nooit de grofte
van mijn leugens ingezien. Ik heb het hem allang vergeven.
Dat zou ie mij ook hebben gedaan misschien.

Tijd

De tijd kunnen we allemaal wel op één of andere
manier definiëren. Maar de tijd dat ik met jou ben
definiëren wordt lastig. Het is als vlokken op brood:
alles ligt door en over elkaar. Het is als cruesli in de pap:

alles wordt zacht. Je gaat door mijn haar met
een hand en het is als een bus die niet langer
wil optrekken: alles staat stil. We zijn dertig reizigers
en willen allemaal naar een andere plek. Die we

thuis noemen. Of werk. Of de bakker. Of de plek
waar we een ander liefhebben. En we lopen
bij elkaar vandaan. Tot ik weer alleen mij ben.

En jij jij. Je streelt mijn wang en het is als
een vliegtuig dat opstijgt: alles komt weer
in beweging. We gaan straks landen op een eiland.

En daar blijven we voor altijd, de tijd voorbij.

donderdag 26 augustus 2010

Donder

Wat hevige regenval met golfplaten doet,
ze nat en er zo een zee van maken, doe ik met jou.
Je rilt van genoegen, denk ik. Later zeg je van de kou.
Alles kan, zeg ik. Maar jij vindt dat alles moet.

Zo hebben we wel meer geschillen.
Ik kan jou wel opeten, jij mij wel villen.
De dingen gebeuren ook zonder woorden,
zeg ik. Muziek zonder akkoorden.

Mannen zonder vrouwen. Je lacht.
En zegt dat ik zonder jou niet zou bestaan.
Je zou langzaam vergaan, zeg je zacht.

En misschien heb je wel gelijk. Zou ik zonder
jou niet gebeuren. Ik zeg: de flitsen voor de donder
witten alle kleuren, we zijn arm. En jij zegt rijk.

maandag 23 augustus 2010

Het geheim in hun ogen

We zitten in een snelle trein en de herrie overstemt
mijn denken en ons spreken. Er komt verdomd
weinig uit mijn mond, zeg ik half verstomd
en ik denk terug aan 't meisje dat net met de trein is meegerend.

Ze had in haar retrojurk bescheiden borsten die licht
[schommelden
en ze plaatste haar hand op de ruit aan de andere kant
van waar hij zijn donker behaarde hand
tegen het raam drukte. Nu zie ik hem indommelen

en weet ik dat hij droomt van haar. Kijk, wijs ik, hij slaapt.
En jij legt mijn hoofd op je schoot en zegt slaap ook maar, je gaapt.
Maar ik droom van gedwongen worden afscheid
te nemen en ik schrik wakker. Vermijd

jouw blik en vraag je: mag het raam dicht.
Tegen de herrie. En de gordijnen. Tegen het licht.

Ik verlies het overzicht.