maandag 28 februari 2011

We move through negative space

We leggen contact met dierbaren
die misschien allang zijn gegaan,
maar we weten dat de hele wereld luistert
naar ons grijsblauwe gezang.

We zingen niet terwijl we zingen,
maar we zingen zittend op de grond.
Met een cirkel flessen, vol, rondom,
en een heislak in de mond.

Geen van ons heeft haar,
de kale bende worden we genoemd.
We beramen moorden op gevaren.

Zijn een stoet verminkten,
die de wereld van haar onraad wil behoeden,
en waarvan het hart behoedzaam gloeit.

maandag 7 februari 2011

Het

Ik heb al avonden geen zon zien ondergaan.
Wel jou gezien, gezoend, over je gezongen,
onze tongen draaiden honderd rondjes om elkaar.

Ik heb gespeeld met allerlei gedachtes,
en ze waar gemaakt bij jou in bed.
Met de gordijnen dicht was het elke keer toch net
of we de wereld konden buiten houden.

We verzonnen gekke dingen om te doen.
En we deden het.
We klommen in de touwen van ons haar,
sloegen, beten en haatten elkaar. En nu nog.

We krioelen door ons zweet, we bloeden.
Tot het moment, waarop zowel jij als ik vergeet
hoe dit spel heet.

En elkaar daar dan van behoeden.

De kunst van het weggaan

Je stond als een pilaar het zwaaien te verzaken.
Handen langs je lichaam, strak, en ogen die,
al kon ik dat niet zien, volliepen met tranen.
Dit zei je later, aan de telefoon, en ik geloofde.

Je zei ook dat je nog nooit iemand zo mooi
had weg zien gaan. Ik liep als in slowmotion,
en draaide me traag, maar in een ritme om,
ik riep dan ook nog: vaar maar wel, mijn lief!

Jij keek vanaf een vol perron. En liet de trein,
zoals dat gaat, verdwijnen uit je zicht. Daarna
ben jij naar huis gegaan. Gewoontjes.

Licht aan op je fiets, en licht van verdriet.
Zoals missen voelt die eerste paar minuten.
Voordat het losbarst voel je het nog even niet.

Ik stel het me soms voor

Ik stel het me soms voor:
van jou een telefoontje,
waarin je zegt dat alles
van voorheen gelogen is,
en dat je me graag ontmoeten zou. Liefst nu.

Het is me wat, zeg jij, als ik gekomen ben,
je lief-zijn tegen mij – het loont je.
Maar ik droom, zeg ik, ik ben de koning
van het uitgewerkt scenario.
Alles kan bestaan. Alles in mijn hoofd.

Dan schrik ik op en sta je voor me.
Een foto slechts. Ik streel de eenzaamheid,
die mettertijd steeds groter wordt.

Hoe je het best een brief schrijft

beknopte handleiding en voorbeeld

Wees als eerste een man, word dan verliefd,
maakt niet uit op wie, en koop van dat luxe papier,
een blad of vier, een fijne pen, iets met gel van Bic,
het zal volstaan. Leg de vellen op elkaar.
Laat de pen nog even in een houder staan.

Streel met aftershavehanden je papier,
tot het ernaar ruikt. Neem dan nog altijd niet je pen,
bedenk een aanhef, hoeft niet origineel te zijn,
iets met: Mijn allermooiste (naam).
En ga dan pas schrijven.

Ga achter je woorden staan, niet verscholen,
maar pontificaal, zodat hij/zij wel moet zien
dat ie van jou komt, deze brief. Schrijf,
om de zeven regels ik zie je graag/ik heb je lief.
En sluit je verhaal af met de woorden dat je,
ja voor eeuwig en voor altijd, de zijne/hare bent.

Geneer je niet. Doe maar net alsof
je hem of haar al jaren kent.

zondag 6 februari 2011

Ik weet nog goed hoe dat het vroeger was

Je had soms wel hele dagen buikpijn,
zat dan ineengedoken in een hoek gekropen
en riep me boos bevelen toe.
Dat zou die pijn moeten verzachten had de dokter je verteld.

Ik volgde je gehoorzaam op. Ik moest: mijn oren wassen,
en als ik niet hoefde naar het toilet, moest mezelf betasten,
en ik speelde maar wat mee. Toen moest ik naar je kijken
totdat mijn ogen traanden en dan een foto maken. Van mezelf.

Later, hij was was afgedrukt, liet jij hem zien aan iedereen.
Kijk, hier moet ie huilen, zei je, lief hè? En daarna:
dat doet ie soms, wat dat betreft nog net een kind.

Ik stond dan naast je, als een blok beton
dat niemand meer kon verplaatsen.

Of je dat nu leuk vond, vroeg ik soms.
(Ik had mijn moed dan weken opgespaard.)

Je lachte en je zei: niet zo zeuren, jij.
Ik hield dan weer een tijd mijn mond.

En nu? Nu durf ik zelfs niets meer te vragen.

Ik heb op je gewacht

Nachtenlang heb ik gedroomd,
van een weerzien ergens in de bergen,
met eeuwige sneeuw en dat je zeggen zou:
die sneeuw ben jij en ik ben de winter,
jij bestaat alleen dankzij mij, want als ik
je niet ververs en zo – de rest is je bekend.

Dagenlang heb ik gedacht dat je zoiets
moois te zeggen had, zoals alleen jij dat kunt:
lief met een scherpe rand, die voorzichtig
de onzekerheid uit mijn lichaam snijdt,
als de rotte plekken uit een aardappel,
als het beurs uit mijn geweten.

Je kwam, je sprak en ik verzon, ondanks wat je zei,
dat wat ik had gehoopt nog altijd kon.

Als een traan

Als een traan zo ga je over land.
Je keert je binnenste naar buiten.
Loopt uit van vorm. Trekt een spoor.
En dat verwart me.

Steeds weer ben je mooier dan je bent,
dan weer ben je minder mooi.
Voor jou geen scheidslijn tussen
je karakter en je uiterlijk.

Je vloeit over. Duikelt om.
Haalt jezelf weer uit de knoop.
Je bent een zoutsensatie op mijn tong.

Dan herpak ik me en vraag je: ga je mee?
We nemen een zwempak en een handdoek.
Als een traan zo ga je over zee.

vrijdag 4 februari 2011

Ik heb op je gewacht

Nachtenlang heb ik gedroomd,
van een weerzien ergens in de bergen,
met eeuwige sneeuw en dat je zeggen zou:
die sneeuw ben jij en ik ben de winter,
jij bestaat alleen dankzij mij, want als ik
je niet ververs en zo – de rest is je bekend.

Dagenlang heb ik gedacht dat je zoiets
moois te zeggen had, zoals alleen jij dat kunt:
lief met een scherpe rand, die voorzichtig
de onzekerheid uit mijn lichaam snijdt,
als de rotte plekken uit een aardappel,
als het beurs uit mijn geweten.

Ik heb op je gewacht om uiteindelijk te moeten leren
dat jij wat lief zijn is volledig was vergeten.

Ik weet nog goed hoe dat het vroeger was

Je had soms wel hele dagen buikpijn,
zat dan ineengedoken in een hoek gekropen
en riep me boos bevelen toe.
Dat zou die pijn moeten verzachten had de dokter je verteld.

En ik volgde je gehoorzaam op. Ik moest: mijn oren wassen,
en als ik niet hoefde naar het toilet, moest mezelf betasten,
en ik speelde maar wat mee. Toen moest ik naar je kijken
totdat mijn ogen traanden en dan een foto maken. Van mezelf.

Later, hij was afgedrukt, liet jij hem zien aan iedereen.
Kijk, hier moet ie huilen, zei je, lief hè? En daarna:
dat doet ie soms, wat dat betreft nog net een kind.

Ik stond dan naast je, als een blok beton
dat niemand meer kon verplaatsen.

Of je dat nu leuk vond, vroeg ik soms.
(Ik had mijn moed dan weken opgespaard.)

Je lachte en je zei: je moet niet zeuren, jij.

Tegenwoordig durf ik zelfs niets meer te vragen.

donderdag 3 februari 2011

Omdat ze mooi is

Aan haar zij ben ik de oceaan,
kabbel rustig, lig tot op de bodem
van mezelf, met mijn hoofd te rusten
op haar strand.

Zij is het land en houdt mij met haar
vingertjes bijeen geknepen en haar hand
in kommetjesvorm, zorgvuldig bij elkaar.
Ze neemt me op en kust me wat.

Zachte bootjes zijn haar lippen,
en zachtjes drijvend op mijn oppervlak
raken ze elkaar.

Ze voeren strijd om wie het eerste
in mijn haven vaart.
Want alleen die verleen ik onderdak.