woensdag 15 december 2010

Ruzie

Als met het halfvolle of -lege glas
is het interessant eens na te gaan:
wie van ons staat er nu echt
aan de overkant? En wat de taal
daar dan precies mee zegt.

We staan in elk geval beiden
op onze eigen grond
en geen van ons niet aan de anders overzijde.

Maar voor een buitenstaander,
iemand die dit tafereel aanschouwt,
staat vast en zeker één van ons centraal.

Of is het als met dat eeuwig groenere gras
en ziet de kijker dat verhaal?

Maar dan: betrekt deze dit spreekwoord
niet altijd op zichzelf? En zou dat dan
betekenen dat ons gebekvecht
minder erg of juist nog heviger is dan het zijne?

Het zijn de vragen waarmee ik me bezighoud
als ik jouw huwelijksbed weer eens geschonden heb.
(Of schond jij nu juist het mijne?)

Soms

Soms was het te makkelijk voor woorden,
dan hield jij je mond, en opende ik de mijne af
en toe, waarop jij er een hand op legde
als een deken over twee blote, bibberende kinderen.

Zo bewogen je vingers, wapperden ze bijna,
en zo verhulde je het lichaam van mijn lippen.
Je keek me aan en zag me door de vingers
van je linkerhand. Mijn lippen krioelden van plezier.

Ze werden een kus en telkens als ik die aan je wilde geven
trok je het deken van ze af en liet je ze naakt
en met alleen elkaar hier. Het was te makkelijk,

vond jij, om onze monden te misbruiken
en ermee te zeggen wat we wilden, of het nu
met een kus was, een glimlach, of met woorden.

We verstilden.

zondag 12 december 2010

Psychose twee dubbelepunt nul

'She thought she could make us come / by simply waving her hand.' - Yuko

O, zeg me, waarom de kippen fluiten.
De vogels spinnen en de kat blaft naar de buren.
Waarom de hond van hiernaast muziek blijft luisteren,
waarom ik zit te tollen rond een wond.

Snoer me de mond met laptoptassen,
vergas mijn zicht met lijntjes coke. Trek een grens
nog voor waar ik zal eindigen, neem een foto
van een mens en glimlach hem vliegklaar.

Vraag niet waarom ik weten wil wat ik wil weten
maar bedenk iets op het stollen van mijn groet.
(Ik zwaai wel maar ik zwaai niet meer.)
En doe wat aan die lamgezopen voet.

In godsnaam wees de vrede tussen hier,
de tegels, en het nu, half vijf. En weet,
maar weet ook echt: ik heb verloren
van veertien glazen en een kind van voren.

Verkort mijn regels, plak de zegels
voor een gratis startpakket.
En gedraag je als een heus penceel,
verhul de gaten in mijn kraag.

Wees mijn achtste maag.
Vertraag. Versnel een laatste maal.
En kus me, op mijn ochtendlicht
maar verlaat daarna mijn zaal.

zaterdag 11 december 2010

Op een dame

voor Lotte

Zoals men een kind vasthoudt
dat zeer waarschijnlijk het leven gaat laten,
zo hield jij mij vast toen die nacht dat we
van dit of dat wat veel hadden gebruikt.

Zoals je op gezette tijden drinken kunt.
Of moet. Zo drink ik op een gezette dame.
Eentje uit de categorie: waar je veel van hebt
moet je veel van houden.

En als we dan eens samen, in staten
ver van hier, komen te zijn, dan zeg je me
de waarheid en sprenkel je je veel

te dure wijn over je eigen meubilair.
Je bent een dame van het type vrouw-met-flair
al ben je op het eerste zicht nog vaak ietwat precair.

dinsdag 7 december 2010

Ne me quitte pas

Ik heb Jacques Brel om bij te huilen
en jou niet meer. Het is om van te janken
als een weerwolf vlak voor hij transformeert
op het moment dat hij begint te manken
wanneer hij telkens tevergeefs probeert
normaal te blijven en dan zijn menselijkheid verliest.

Zo ben ik jou verloren, zo liggen onze lijven
weer alleen in bed. Jij was aan zet en gooide
met een theatraal gebaar onze koningin omver.
Ze ligt nog na te tollen op het zwart-witte bord
van jouw grillen. Ik haast me naar het laatste veld
met een pion om die voor onze liefde in te ruilen.

Hem terug tot koningin te eren. Ik wou dat ik het kon:
jou weer tot dame promoveren.

woensdag 1 december 2010

De zee

naar Frank Eerhart en voor Berit

Frank Eerhart schreef dat een zee geen zeer heeft.
Berit zegt van wel. Plastic soep, olierampen, tonijn-
visserij, walvisvangst, hormonen uit de riolen, chemisch
afval en natuurlijk poep uit de rivier. Pisangst,

bloed van drenkelingen, kots van kinderen, nucleaire
oefeningen, het opspuiten van eilanden in de vorm van
een palmboom en de bodem van de zee snijdt zich
vaak aan scheermesjes. En er zijn piraten, enkelingen

die daar wat aan willen doen, hun verdriet. Nee, zegt Berit,
dat de zee geen zeer heeft geloof ik niet.
Ik zeg dat het wonden zijn, die de zee misschien
wel helemaal niet voelt. Berit zegt: Zoiets als voor altijd

onderkoeld? Dat de zee zich voor zichzelf behoedt? En ik zeg
dat ik dat denk, en dat de zee zich met zijn eigen tranen voedt.

maandag 29 november 2010

Epifanie

Ze is zoals het immergroene altijd groen is
aanhoudend gekwetst. Geen seizoen, geen seibelaar,
geen zoen kan daar iets aan veranderen, laat staan
iets aan doen. Alles en iedereen berokkent haar groot leed.

Volgens dit meisje is het de wereld om haar heen die zwetst,
en zij niets meer of minder dan rechtzinnig.
En als ze eens een dutje deed,
noemde ze dat de terechtlegging van zichzelf,

omdat iedereen haar haren en haar woorden
en haar gedachten zou verwarren.
Ze spreekt van verten, vreemde oorden,

zit vier vuisten diep in haar eigen filosofie.
En alleen zíj brengt zichzelf verheldering
en heeft zo'n drie keer per dag een epifanie.

zondag 21 november 2010

Eenzaamheid

Je verdween op een zondag.
Zomaar ging je op in de tijd als in de mist.
Eerst was het drie uur met en daarna vier uur
zonder jou. Binnen een uur was je weg.

En wat je achterliet was naast een sjaal,
een vies bord en je rode lippenstift,
een zoen op mijn wang. (Rood, plakkerig.)
Je droeg tassen vol toekomstperspectief.

En later belde je en zei je dat het niet ging.
Onverichter zake kwam je bij me terug.
Je had niet gevonden wat je zocht.
Je zocht, zei je, iemand die het wel kon:

van je houden. Je had niets aan je reis gehad,
je was alleen maar snotverkouden. Kou gevat,
zei je, in de eenzaamheid. En toen ik vroeg
hoe het daar was zei je niks en keek me somber aan.

donderdag 11 november 2010

Koester

Gevoelens zijn er om te koesteren, zeg ik.
En gevoelens van koestering? vraagt zij.
Die zijn er om in te blijven. Zoals een oma blijft,
telkens weer een korte periode meer.

Zoals een kind blijft. Nog heel even? vraagt het.
En dat het dat dan mag. Zoals ook jij blijft,
en tot nu toe nog altijd bent gebleven.
Zoals iets zal blijven dat je met houtskool opschrijft.

Tijdelijk, een ruwe schets van de dingen.
Hoe vroeger een verhaal bleef door het te bezingen.
Veranderlijk, nieuwe versie op nieuwe versie.
En ook muziek zal blijven, telkens weer verouderd.

Zoals je op kunt zijn na het schrijven van een gedicht,
helemaal leeg. Dat je zegt: m'n gevoel is op.
Dat je er dan nog net een laatste zin uitperst
en dat het voelt alsof je je gevoel hebt opgelicht.

maandag 8 november 2010

Poëzie revisited

Ik zal niet schrijven over herfst,
en hoe het blad het van de kade wint,
en hoe de wind het van de bladeren wint,
geef mij maar winter, kou.

Geef mij maar bibberen, een warme vrouw
om me naast te vinden, plotseling.
Zoals je plotseling een vlinder op het raam
kan zien en weet: dat gebeurt niet vaak.

Ik zal niet schrijven over lente,
over lamlendig in de zomer,
ik ben niet bepaald dat type dromer.
Geef mij de dingen die ik zie.

Misschien een raam waarin weerspiegeld
ik mezelf kan zien. Het liefste in de sneeuw.
Doe mij maar winter, ja, bevroren water,
en dat je weet: hier schrijf ik over, dit wordt poëzie. Later.

zaterdag 6 november 2010

Poëzie

Ik zal niet schrijven over herfst,
en hoe het blad het van de kade wint,
en hoe de wind het van de bladeren wint,
geef mij maar winter, kou.

Ik zal niet schrijven over witverlies
op pagina's en dat daaruit dan poëzie,
ik praat niet van de duisternis,
geef mij maar lente, mooi.

En in de zomer zie ik haar, en zeg ik:
luister, kind, je kunt de letters op papier
ook anders noemen op z'n minst.
Ik spreek liever positief en zeg zwartwinst.

IJsjesmeisje

voor Annelore

Op een herfstdag hoorde ik de schreeuw van Annelore.
Ik werd tot in mijn diepst geraakt, al wist ik van tevoren:
een vrouw die graag mijn dichtwerk leest,
kán niet anders dan ijskoud zijn en moet wel,
al dan niet bevroren, bezeten door 't beest,
(iets met onder haar hoofdtelefoon spitse duivelsoren).

Maar toch niet A., zij scheidde kaf van koren,
wist iets in mij dieper naar binnen te heien,
in plaats van mijn hart wreed te doorboren.
En het vreemdste was, ik zeg het u: dit kind was ongeboren.
O, meis, van ijs, van koude zerken, vrouw van winterzede,
kom jij naar boven, of kom ik, kom ik naar jou beneden?

woensdag 3 november 2010

Elzemieke

of: hoe ik een reus geworden ben

19 januari 2008. De zon blijft afwezig die dag.
Zoals een zieke wegblijft van zijn werk.
De rivier komt voorbij en blijft tegelijk ook hier.
Ze waadt zich een weg door de stad.

Zoals een koning zich een weg waadt door zijn macht.
En ik hou nog altijd van Elzemieke.
Hoe mocht ik haar verborgen lichaam proeven.
Ze werd serveerster en hield zichzelf schuin
in de hand. Haar etiket naar mij gekeerd.

En soms beet ik gewoon ondeugend in haar lippen.
Hoe durfde ze haar onzekerheid met mij te delen
tot ik haar zeker maakte met een zoen.

Tot ze zei: 'Ik ben Elzemieke, wat gaan we doen?'
Ze waste zich in mijn was en ik dronk gulzig van haar lichaam.
Totdat ze kromp en ik zonder te groeien groot werd.

Ik ben die dag een reus geweest.

Kliffen

Dit was voor mij geluk. Al haatte zij dat woord.
Ze zei: ik hoef jouw voldaanheid niet,
en ben het zelf toch nooit.

We waren een twee-eiigenaardig stel.
Zij liep naar rechts waar ik rechtdoor
en ging rechtdoor waar ik linksaf.

Ze gaf me 's avonds straf door zich met de kliffen
van haar rug naar me toe te keren. Ik sprong er vaak
met één hand vanaf. Pleegde zelfmoord
om dan in elk geval nog iets te doen te hebben.

Mijn hand lag dan verloren in de zee die ons scheidde.
En als ze zich in slaap gevallen op haar rug draaide
en zich aan me stootte als een boot, snauwde ze:
haal weg dat ding. En: blijf in godsnaam van me af.

dinsdag 2 november 2010

Kind

Ik wou dat ik nog kind was,
de bloemetjes nog bloemetjes,
de bijtjes bijtjes
en alles wat je leren moest
in korte, overzichtelijke rijtjes.

Ik wou dat ik nog kind was,
met twee ouders, hier of daar
een broer en zus,
nog kind was als een kind is
en niet kon slapen zonder kus.

Ik wou dat ik nog kind was,
alle dieren nog herkende van de plaatjes,
geluiden van cd,
dat ik nog helemaal onschuldig was
geloofde in de heks en in de fee.

Och, was ik nog maar kind,
toen werd een boom nog bos
en een plasje water een rivier,
ik wou dat ik weer even kind kon zijn,
mijn wereld weer bestond uit kleurpotloden en papier.

maandag 1 november 2010

*

Ze weet van alles iets te maken. Zo zei ze laatst:
je mondholte is een pand, en ik ga het kraken.
Of ze knijpt in mijn neus en zegt: ik heb je tunnels
gesloten. Nu kan er niemand meer doorheen.

Dan kust ze me vaak en sluit ze met één hand
mijn ogen. Ze noemt haar hand een gordijn.
Ga nu maar slapen, morgen ga ik weer open.
Ze trekt met een vinger over mijn borstkas een lijn,

tot aan mijn navel, en nog ietsje lager. Ze giechelt,
en zegt dat ze dit pad nog vaak zal belopen.
Dan laat ze me los en gaat naast me liggen.
Ik draai me om en gebruik haar lichaam als kussen.

Ik lig met mijn hoofd tussen haar borsten. Ze zegt: mijn tieten
lijken zo net je oren. Ik lach, zeg: dan luister ik dus met twee metaforen..

zondag 24 oktober 2010

Zelfsonnet

Tussen verwarde laptopsnoeren,
bespreekt een jongeman zijn wil:
ga ik vandaag nog naar de hoeren?
krabt hij bedachtzaam aan zijn bril.

De wereld is van appelschil,
de mensen in de stad zijn boeren,
en als ik me nu gewoon verveel,
en houd van opgewonden loeren

naar de vrouwen achter glas,
ze staan daar als op mij te wachten,
en dragen ondergoed dat in het rode schijnsel liegt.

Hij wou liever dat hij niet zo was,
het zou zijn onrust flink verzachten,
hij wil een meisje, en dat hij haar dan niet bedriegt.

Voor vader

We zullen samen zijn, net als toen jij voor het laatste
en ik voor het eerste jaar de vijftig kilometer moest.
Alles voor een kruisje. Maar niet het kruis. Je zult
sterven, ooit, later, als jij er nog te jong voor bent,

en ik daarom ook. Jij bent zo'n vader die overal
jong genoeg voor is. Marathons, een kleinkind,
rauwe vis. We zullen samen zijn, na allerlei ellende,
ellenlange discussies en een knuffel nadien.

En papa, als kind vond ik het eng als je niesde,
dat was niet alleen hard, ik dacht ook dat je hart
het onherroepelijk begaf. Maar je bent taaier

dan je te horen gaf. En ik mis je baard, die prikte
mij via mijn wangen wakker. En prikte me 's avonds
als ik daar zin in had in slaap.

zondag 17 oktober 2010

*

Egbert is een echt groot mens,
een McDonald's nomade,
die zwerft tussen hamburgers
en happymeals. Likt zijn tengels af
al uren voor zijn voedertijd.

Hij is in strijd met de zwaartekracht.
Houdt een spiegel bij
om zijn geslacht te zien.

Maar het bad is, eens per week, halfvol.

Niña

'Dingen beginnen altijd eerder dan je denkt.' - Niña Weijers

Er staat een kopje in de vensterbank,
theevlekken op de bodem. Een meisje
ruimt het op, wast het af, zegt dit kopje
was al vies voor het ooit bestond

en jij al dood vanaf de dag dat je werd
bedacht. Alles is zijn eigen rivier die
uitmondt in een zee van niks. De mens
ligt op het strand, kuststrook die alles is,

op een eiland in die zee. Ik zeg: het
instorten van elk gebouw begint voor het is
gebouwd. En ook op dit moment begint er iets
kapot te gaan waarvan een meisje houdt.

dinsdag 5 oktober 2010

Ochtendritueel

De vanzelfsprekendheid waarmee ze opstaat:
een ik-ben-wakkerglimlach op haar gezicht,
een ik-ga-ontbijtenkusje op mijn wang en de
nu-jij-nogklap waarmee ze de deur dichtslaat.

De geur van geitenkaas en honing als ik later
de keuken binnenkom. Haar nu-pas?-vragende
gezicht. Mijn hoofdpijn die ze tussen twee handen
neemt, waar ze zachtjes tegenaan blaast, en die ze

door de gootsteen spoelt. Zo, nu niet meer zeuren,
gaat haar hand door mijn haar. Ze pakt een stoel
zet hem voor me neer. En schenkt de thee in met

een gebaar dat ze van me houdt. Gewoontjes,
niet te zwaar. En als ik klaar ben zegt ze eindelijk:
vandaag is als elke zondag, nietwaar?

Niemand

Een mok whisky naast me. En jij die komt vragen
of ik niet eens moet gaan slapen. Me komt zeggen
dat ik zit te geeuwen. Ik die zeg dat je maar zeurt.
Jij die daar lauw op reageert. En er is nadien niks

om me bij neer te leggen. Dat lijkt me eenzaamheid:
wel iemand hebben om eigenlijk naar te moeten
luisteren. Maar geen enkel oog hebben voor het gevaar
van daar niet op ingaan: liefde gaat ebben.

Een beeld verstomt in mijn hoofd.
Ik kan er niet bij. Graai ernaar in een bak vol
beelden om mee te zeggen wat ik wil.

Ik doe allang niet meer zo lief als eens beloofd,
ben de vleesgeworden blindheid, een mol van een minnaar.
Ik doe alles verkeerd, en jij alles alleen maar goed.

zondag 3 oktober 2010

Het geweer doodt de liefde

Het geweer doodt de liefde,
mannen erotiseren een pasgestorven
vrouw, de straat gaat door met varen.

Het hier en nu omhelzen een hond,
de wereld maait haar laan, een kind
vliegt op, een kaars dooft het boek.

Jij propt de terugreis in je koffer,
verbrandt de heenreis en schrijft
met een toverstok in de lucht:

hoesten jullie je maar dood, jullie
natuurwetten zijn de onze niet, taal is
maar een fauteuil voor wie gezondigd heeft.

dinsdag 28 september 2010

Nu

Meisje trouwt met mij. Elke dag.
Na elke nacht. Als de zon met
twee warme handen aan de
aardbol heeft gedraaid. Zo zacht

zegt ze ja en kust ze me daarna.
Zo wil ik dat het blijft en dat ik later
als dat misschien allang niet meer
kan blijven trouwen mag, dag na dag.

Dat ik trouw met bijvoorbeeld een man,
of een dier, maar elke morgen weer
opnieuw mijn pak ga huren in de stad,

dat het felicitaties regent en ik nat
van dat plezier mijn huwelijksnacht
inga en alvast oefen voor de dag erna:

ja, ik wil, ja, ja, ja.

zondag 19 september 2010

I blah blah blah you dot dot dot

Vrij naar Gabby Young & Other Animals

Je mag niet bij me weg.

Je moet nog kussenslopen met me kopen
ze beschilderen met hartjes
en onze initialen.

Je moet nog een dier met me spelen
doen alsof ik je prooi ben
me verslinden.

Je moet nog met me acteren
samen spelen dat we oud
geworden zijn.

Je moet nog van tien hoog
daarbeneden zien
en niet durven springen.

Blijf je?

donderdag 16 september 2010

Hotelnacht

Vrij naar Menno Wigman

De tapperijen zijn al uren dicht.
Diep in de stad markt een plein.
Insomnia. Drie films gekeken.
Een boek dan maar. Lezen hoe het gaat.

Diep in het centrum markt een plein
en staat een groep zieke kamelen.
Een boek dan maar. Lezen hoe dat gaat.
Al uren word ik emotioneel geraakt.

Er sjokt een groep zieke kamelen.
Je bent pas op de helft van je leven.
Al jaren word ik in mijn ziel geraakt.
Je leest de krant en hoopt dat je bestaat.

Je bent vast op de helft van je leven.
Alleen je dagboek neem je in vertrouwen.
Je leest een krant en gelooft dat je bestaat
nu je luchtkastelen tekent en wilt bouwen.

dinsdag 14 september 2010

De kust

Zand overrompelt zand.
Het ligt met zichzelf te worstelen.
Het zonlicht komt aangesneld
over het strand.

De duinen regelen het verkeer:
nee, zee, niet verder dan tot hier.

Het is hier altijd een heel klein beetje
strakjes: je ziet waar de zon zal
ondergaan, tot waar de vloed

zal komen, en je ziet twee mensen
hand in hand in een hart getekend
in het zand, en weet: zo word ik later ook.

zondag 12 september 2010

Een nieuwe woonplaats

Ik deed de koelkast open en besloot:
hier wil ik wonen. Hier wil ik blijven:

tussen de kaas en de pitloze olijven
de over datum zijnde yoghurt

vergeten eieren de zure room
koude pils en pizzaschijven

verdorde rucola en op te stijven
kwarktaart. Met vier koele witte

wanden om me heen en altijd
koud als in de winter

in het donker ongestoord mogen slapen
op een bed van ijsbergsla

eten, drinken wat ik wil.
Met de deur dicht is het er doodstil

(alleen het aanslaan van de motor
heb ik maar te schonen).

Och, als ik hier toch eens zou kunnen wonen.

Flappie

Ik ben een magneet. Een ronde magneet.
En ik ga verkleed als zwart rubberen flapje.

Ik steek mijn handen uit en gebaar dat je
al je woorden aan me geven mag.

Ik zal ze goed bewaren en bewaken met
mijn beetje kracht. En als ik dan toch loslaat

of iemand aan me vragen gaat: ik houd mijn
mond stijf toe. Ik ben een magneet.

Een ronde magneet en nooit moe.

vrijdag 10 september 2010

Ziek

Ik heb nooit een vader gehad.
Er was alleen een man die me sloeg.
En eens per week mijn naam vergat.
Meestal op vrijdag, koud uit de kroeg.

Mijn moeder zag in hem haar pa,
ze werd door alle twee vernederd.
Ik heb wel duizend keer gezegd: ik ga.
Maar ben nooit vertrokken. Sedert

drie jaar scheldt mijn moeder terug.
En ben ik de boodschapper in huis.
Nu hij ziek is keer ik hem de rug.
Wat hij nog zegt voelt slechts als ruis.

Mijn vader is een dubbel zieke man
- hij heeft kanker en is ingemeen -
die door ziekte twee zijn ziekte één
niet langer uitvoeren kan.

woensdag 8 september 2010

Hebben

We zaten op een muurtje in de zon.
Er was veel vroeger. En nog veel meer later
waarin van alles kon.

Om te hebben gehad, zei je, moesten we
ophouden te willen hebben. Waarna
ons niets hebben begon.

Jij vertelde me de mooiste verhalen
die je uit het niets verzon. Je schreef ze in
sierletters met zand op het beton.

Je veegde ze dan telkens uit
en zei we hoeven niets. Je ging liggen
en je zei verdwijn in mij.

Als regen in een ton.
Als het daglicht in de horizon.

dinsdag 7 september 2010

Schouwspel

Het is fijn om samen met jou
te krimpen tot een zeer klein
bolletje. We rollen over de
matras. Ik wou dat jij en ik
samen slechts jij was.

Dan kon ik me verschuilen in jou
en met je mee de wereld rond.

Ik zal je niet te uitvoerig
beschrijven dat ik van je hou,
maar ik doe het zo voorzichtig
als wanhopig,
zo waar als gegrond,
en zo lang, zo lang als voorlopig.

maandag 6 september 2010

Delftse Hout, middag

Bladeren verdorren en ballen
zich tot kleine, broze vuisten.
Voor ze vallen.

Mannen fietsen hard
een vrouw loopt alleen.
Hier bereidt alles zich voor,
op de herfst. Zoals het voorheen

elk jaar was: de laatste spullen
worden uit de kelder van dit
gebied gehaald. Zodat de herfst
haar weer met herfst kan vullen.

zondag 5 september 2010

De woorden die ze wordt

Voor B.

Ze is de dingen die ik denk allemaal tegelijk en ik
neem haar op en stop haar vol met woord.

Ze wordt nog zachter dan ze al zacht was. En zij
luistert met de meest gevestigde aandacht.

Zonder dat vervloekte oordeel. En ik zeg
dat ik haar heel graag zie. Niet dat ze lacht.

Ze is een dooie, maar dan wel de liefste
dooie die ik ken. En de allerbeste luisteraar.

Ik schrijf haar tot leven, ze danst in mijn armen,
dan schud ik haar weer weg, sla ik haar aan gort.

Mij kun je niet raken, zegt haar linkerkraaloog.
Ik ben maar letters. Ben jouw geweten.

Ben jouw poëzie. En ben haar fort.
En ik ben de woorden, lief, de woorden die ze wordt.

vrijdag 3 september 2010

Zij, de wind en het water

Ze denkt dat de wind het gefluister
is van de doden. 'Moet je horen',
zegt ze. 'Allemaal woorden.'
Ik hoor niks, hoe goed ik ook luister.

'Ze zijn op reis en maken voor ons
een omweg. Soms zitten er tussen
die je heel graag willen kussen.
Dan hoor je bv. een plons.'

Ik pak een steen en gooi hem in het water.
'Hee, daar moet je niet mee spotten!
Kijk maar uit, of je zult rotten.'
En ik zeg iets over mij een zorg voor later.

Ze is er ook heilig van overtuigd dat de wind
voor haar de ware vindt.
En als ik dat onzin noem
zegt ze dat ik mezelf daarmee tot eenzaamheid verdoem.

Ze knielt bij het water en begint een verhaal
over de stroming. Dat dat ongeboren mensen zijn.
Ik zeg dat ik haar leuk vind en echt wel lief en fijn.
Maar dat ze ook kan overdrijven. En noem het wartaal.

Dan zegt ze: 'Nu heb je het verpest.
Ik wilde best met jou een keer, je weet wel en zo, best,
maar als je me niet serieus neemt, en niet naar me luistert
kun je me vergeten.'

Dan beloof ik, om me niet langer schuldig te weten:
'Goed dan, het water zijn mensen in spe.
En ik zal voortaan letten op wat de wind me influistert.
Mag ik nu dan met je mee?'

woensdag 1 september 2010

Vermogen

We worden door van alles gedwongen ons te kleden,
tegen bijvoorbeeld de regen, of uit schaamte.
Als we preuts en vermoeid op bed liggen
en een knoop leggen in onze trossen haren,

zijn we gelukkig. Als we 's nachts wakker worden
van dat de andere wil draaien
en dat niet lukt door die knoop, slaan we met
onze vuisten op de matras. Zijn we woest.

We trekken en rukken ons los, er blijft
een ravage over van onze hoofden.
Stukken huid en haar liggen op het witte laken.

Het bloed druipt over onze ruggen.
Niets helpt. Ook huilen niet. Of water drinken.
We vermogen niets tegen elkaar.

maandag 30 augustus 2010

Voorlopig

Het is maar even even. En dat dan heel vaak
achter elkaar. De tijd is mijn beste vriend alleen
op dagen dat ze sneller gaat. Ik haat dat gekruip van haar.

Het is voor altijd altijd. Het is nu nu. En nooit echt nooit.
Ik ben een klok en tel af tot mijn dood. Wanhopig.
Maar heb niets te vrezen. Het is voorlopig nog voorlopig.

Bos

We kwamen aan in het bos.
Daar verstopte je je achter zo'n beetje
elke boom en struik die je kon vinden.
Je verdween in de oude Duitse bunkers.

Verzon liedjes. Zong die de hele dag.
En je kwam heel af en toe terug voor
een kus of twee. Eén op elke wang.
Toen het donker werd was jij de stoere,

ik een beetje bang. Ik zag geen hand voor ogen.
Je vertelde een verhaal over een meisje
dat was verdwenen in dit bos. Ik rilde en je hield

me stevig vast. Stil maar, zei je, ons zal niks gebeuren.
Je leidde me af door alle dingen te benoemen
die ik niet zag en beschreef daarna hoe alle kleuren

van het bos dat als een klauw om ons heen geslagen lag
er in het donker uit kwamen te zien.

vrijdag 27 augustus 2010

Vriend

We lachten om ogenschijnlijk kleine dingen.
Als dat hij geen meisjes krijgen kon. En ik wel.
Maar ik was gewoon veel beter in verzinnen.
En hij praatte niet zo makkelijk, loog niet zo snel.

Ik was altijd wel ergens mee bezig volgens mij.
Dat ie daar ook weer mee zou beginnen, vertelde hij.
We dronken thee en ik zoog van alles uit mijn duim.
Ik nam hem in de maling. Leidde hem om de tuin.

Hij was een vriend en zou dat blijven, was zijn belofte.
Ook als hij verhuizen zou, weg van met z'n tweeën.
Hij heeft me nooit betrapt op mijn zeeën

verzinsels. Hij heeft nooit de grofte
van mijn leugens ingezien. Ik heb het hem allang vergeven.
Dat zou ie mij ook hebben gedaan misschien.

Tijd

De tijd kunnen we allemaal wel op één of andere
manier definiëren. Maar de tijd dat ik met jou ben
definiëren wordt lastig. Het is als vlokken op brood:
alles ligt door en over elkaar. Het is als cruesli in de pap:

alles wordt zacht. Je gaat door mijn haar met
een hand en het is als een bus die niet langer
wil optrekken: alles staat stil. We zijn dertig reizigers
en willen allemaal naar een andere plek. Die we

thuis noemen. Of werk. Of de bakker. Of de plek
waar we een ander liefhebben. En we lopen
bij elkaar vandaan. Tot ik weer alleen mij ben.

En jij jij. Je streelt mijn wang en het is als
een vliegtuig dat opstijgt: alles komt weer
in beweging. We gaan straks landen op een eiland.

En daar blijven we voor altijd, de tijd voorbij.

donderdag 26 augustus 2010

Donder

Wat hevige regenval met golfplaten doet,
ze nat en er zo een zee van maken, doe ik met jou.
Je rilt van genoegen, denk ik. Later zeg je van de kou.
Alles kan, zeg ik. Maar jij vindt dat alles moet.

Zo hebben we wel meer geschillen.
Ik kan jou wel opeten, jij mij wel villen.
De dingen gebeuren ook zonder woorden,
zeg ik. Muziek zonder akkoorden.

Mannen zonder vrouwen. Je lacht.
En zegt dat ik zonder jou niet zou bestaan.
Je zou langzaam vergaan, zeg je zacht.

En misschien heb je wel gelijk. Zou ik zonder
jou niet gebeuren. Ik zeg: de flitsen voor de donder
witten alle kleuren, we zijn arm. En jij zegt rijk.

maandag 23 augustus 2010

Het geheim in hun ogen

We zitten in een snelle trein en de herrie overstemt
mijn denken en ons spreken. Er komt verdomd
weinig uit mijn mond, zeg ik half verstomd
en ik denk terug aan 't meisje dat net met de trein is meegerend.

Ze had in haar retrojurk bescheiden borsten die licht
[schommelden
en ze plaatste haar hand op de ruit aan de andere kant
van waar hij zijn donker behaarde hand
tegen het raam drukte. Nu zie ik hem indommelen

en weet ik dat hij droomt van haar. Kijk, wijs ik, hij slaapt.
En jij legt mijn hoofd op je schoot en zegt slaap ook maar, je gaapt.
Maar ik droom van gedwongen worden afscheid
te nemen en ik schrik wakker. Vermijd

jouw blik en vraag je: mag het raam dicht.
Tegen de herrie. En de gordijnen. Tegen het licht.

Ik verlies het overzicht.

zaterdag 31 juli 2010

Illuminate my heart, my darling!

Heb je gehoord hoe in de verte het kraken
van ijs zou hebben geklonken als het winter
was geweest? Je zweet. We luisteren naar kinderstemmen,
geschater en het wegebbende geluid
van platte, ketsende steentjes op het water.
Gevolgd door een plons. Zo gaat het ook bij ons.

Onze mond wordt rond. Ons taalgebruik almaar platter.
We werpen ons met een vloeiende beweging
in een woordenstrijd.
Het gaat van kwaad tot zachter. Tot we weer bedaard,
met een zoen zinken naar de bodem van ons bed.
En daar beginnen aan een nieuwe steen.

vrijdag 30 juli 2010

Residu

Er is nog maar een restje
van onze liefde over. Het
residu van wat we waren.

Het zit in een glazen pot.
Compleet met etiket waar
'elkaar' op staat.

We weten het en leggen
ons er uit het veld geslagen
bij neer. Op de vloer die we

met onze laatste kracht
hebben verwarmd. We
krullen onze lichamen

- ons hoofd bij het
geslachtsdeel van
de ander - om de pot

en we likken er en zuigen
er naar hartelust op los.
Tot ie springt, de pot,

en het laatste restje samen
traag tussen de koud
geworden tegels wegvloeit.

Ingedommeld

vrij naar Leonard Nolens

Ik rijd naar een ander thuis in de bedwelmende stilte
van een late metro. Langzaam wordt het mijn tijd.

Verlichte tunnels komen samen, gaan uiteen
met steeds dezelfde, piepende remmen.

Ik zit op mijn stof, lees de haltes, steeds
dezelfde, door het raam dat niemand weerkaatst.

Ik zoen de koude naam op het scherm
van mijn mobiel. Delete de enige sms.

Het tl licht heeft weer niks verklaard.
De nacht bezit geen bed om in te slapen.

Het is vroeg in de gapende stad.
Het is laat in mijn geeuwende leven.

woensdag 28 juli 2010

Tekening

Als je je te vinden legt
achter een torenhoge
glimlach

als je gaat liggen in
de vorm van een
horizon

als ik naar je toe wil je wil
beklimmen van je af wil
vallen

met al mijn perspectief
gericht op je
verdwijnpunt

neem me dan maar
één keer in de
maling

en kom daarna
gewoon weer
terug.

Zou je van me houden

Als ik nu eens heel zachtjes
alsof ik fluister je zou aaien
met twee handen door je haren
en een tong over je rug

als ik je eens heel teder
alsof ik je streelde zou vertellen
wat ik allemaal nog kan
en alles wat je horen wilt

zou je van me houden dan
en zou ik alles mogen doen
om je warm te laten zijn

en te laten vliegen door
de ruimte met je armen
uitgestrekt

met je haren om je heen
als lange zachte diertjes

en je mond die in slowmotion
allerlei pleziertjes zucht

maandag 26 juli 2010

Boek

Ik heb je in een boek gevonden
en je daar gelaten het boek
overal mee naartoe genomen
en je alle plaatsen laten zien

je daarna op een plank gelegd
en nooit meer afgestofd
je wel duizend keren iets gezegd
maar je laten liggen

als een dode in de kist
over je gepraat alsof je
mijn grootste was

en je uiteindelijk
laten liggen toen ik
ben verhuisd.

zondag 25 juli 2010

Hel

Nee hoor, dat heb ik niet, zei je. En je had het niet.
Je had het nooit. Behalve daarin altijd gelijk.
Dat ergerde me nog het ergste aan je.
Het was altijd gissen naar betekenissen.

Ook al wist ik dat die er nagenoeg niet waren.
En als er dan eens eentje was, was het iets
veel te symbolisch. Of cryptisch als de zwaan
en haar doekje. Keer dat om, zei je, en je weet

wat ik bedoel. Maar ik wist het niet. En dat ergerde
me mateloos. Je was geen goede liefde.
Meer eentje die toevallig was voorbij gekomen.

Eentje waar ik als het ware even doorheen moest.
Om vanalles in te zien. En vanalles te raden.
Je was een hel. En ik aanvaardde je.

Gezien

Dat je even een kijkje ging nemen.
Om de hoek of zo. En dat je wegbleef.
Jaren later kwam je terug en had je nog steeds
blonde haren. Maar een veel ouder gezicht.

Je zei: ik heb veel mannen gezien. En ik weet
dat ik dat erg vond. Maar dat ik het je gunde.
Die ervaring. Van kennen en gekend worden.
En natuurlijk het verdriet. Van niet meer willen kennen.

Je zei: nu wil ik hele dagen niemand zien.
En ik vroeg of je wilde dat ik wegging.
Dat hoefde niet.

Je had nog wel even voor die behoefte
zou toeslaan. Je had nog wel even voor
ook ik te veel werd.

En je ging zitten en bleef zitten tot ik alles
voor je haalde wat je nodig had en je
vertelde je verhalen over elke man.

Ik luisterde en deed wat je me vroeg.

Moment

Ik weet niet waarom de poes in de boom blijft.
Jij, met je benen opgetrokken, op de bank. Ik in bed.
We hebben geen van drieën een motief.

Er is geen hond in de tuin. Niks op teevee.
En ik ben allang niet meer moe.

Misschien zijn we bang voor de vastberadendheid
van de aarde. Ons te solide. Ons te massief.
Misschien zijn we bang om iets te verstoren.

Bijvoorbeeld het moment. Elkaars rust. De vrede.
De poes miauwt niet. Jij geeuwt geruisloos. Ik draai me om.

We schuilen in elkaars aanblik voor de anderen en onszelf.
We vluchten in de stilte. Genieten van de stilstand.
En we houden elkaar ondertussen strak in de gaten.

De poes vanaf haar tak. Jij vanaf je kussens.
Ik vanonder de lakens. En ik weet niet waarom,

maar ik zou dit moment willen vangen. En het jarenlang bewaren.

vrijdag 23 juli 2010

Station Haarlem

Ze leest Greene en doet dat met een paar
leren laarzen. Haar haren bindt ze lezend samen.
Het boek op haar schoot. Benen naast elkaar.
Ze kijkt op en ziet wat donderwolken overdrijven. Ze denkt:

er zal van mij niks over blijven. En ze waant zich
in haar diepste droom al een piepklein beetje dood.
Ze wil erover schrijven. Pakt haar tas en ziet uit haar
trance gehaald de jongen naast zich. Hij zit het al te doen.

Zijn potlood krast. Ze verzint dat hij schrijft:
En ze loopt wel duizend jaren op een wenteltrap
die als ze bijna boven is onder haar leren laarzen
verdwijnt. Dan valt ze duizend jaren terug.

En ze schrijft het op en als ze hem dankbaar
wil aankijken is hij opgestaan.

En ziet ze slechts zijn rug.

zondag 18 juli 2010

Slachtoffer

Hoe kon hij anders dan zacht jammerend bedenken:
een man is helemaal niet de kwade.
Hij weet wat het is liefde te schenken.
(Al staan de beste minnaars op de kade.)

En hoe ook wist hij als geen ander ineens:
een vrouw is het die slachtoffers maakt.
Al weet ze het vaak fijntjes te verdraaien.
Of ze krijgt hem klein. En hij zegt iets gemeens.

Hij heeft haar gevraagd nog één keer bij hem
terug te komen. Al was het maar een nacht.
Al was het maar voor een paar uur mogen aaien.

Ze heeft hem harder dan ooit afgewezen.
Dat is het met een vrouw: zij heeft de macht.
Dat is voor hem nu wel bewezen.

Ruzie

Zomer. Bomen houden wanhopig stand
tegen brandjes door de droogte.
Jij steekt nog een sigaret op.
De natuur heeft je nog nooit geïnteresseerd.

Je ligt op een kleed voor de tent.
Ik streel je met te koude handen.
Je zegt dat ik maar door moest gaan
dat je er langzaampjes aan went.

We zijn op vakantie en hebben pas
vijf keer ruzie gemaakt in zes dagen.
Dat is een gemiddelde van minder
dan één keer per dag.

"Zie je nou, dommie?
We kunnen het wel", zeg je met een lach.

zaterdag 10 juli 2010

Ik begrijp alles

vrij naar Anne Broeksma

Meisje uit het jaar 1987 dicht. Over billen
op de warme stenen van een straat waar
niemand komt. Een gedicht uit mijn straatje.
Een jonge vrouw uit een reeks dromen.

Meisje ziet er uit alsof ze uit een deken
bladeren is opgestaan. Groenig.
Met lichtblauwe ogen. Haar dat neigt
te dansen. En een neusje als die van

de zalm: eentje om lief te hebben
en met een vinger langs te strijken.
Eentje om met de volste aandacht

naar te blijven kijken. En dat mogen.
En haar pogen te bereiken. Voor mocht ze
dat deken bladeren nog eens willen delen.

En dat dan onbeperkt begrijpen.

dinsdag 6 juli 2010

Verlaten

We hebben van alles. Elkaar ooit gekregen,
verloren, weer opgezocht, vaarwel gezegd. Zegen
is iets als elkaar mogen houden
en dat van elkaar blijven doen. Zouden

we dat hebben gedaan? Als we niet bij gebrek
aan toch niets beters bij elkaar waren gebleven.
Okee, op het punt gestaan, een keer of zes zeven,
maar ons altijd weer omgedraaid bij het hek.

Vind je het niet gek, dat iedereen toch van elkaar
blijft wegrennen tot ze in de armen van een ander maar
voor even blijven om vervolgens enzovoorts?
't Is bij ons ook zo gegaan: verlatingskoorts.

Nu zit jij ergens op de bank van je nieuwe vlam.
Ik op die van de mijne. Wetend dat wat kwam
later weer zal gaan. Wetend dat we er 't beste aan hadden gedaan
bij elkaar te blijven. Dat ik op moment van schrijven

op kon staan, jou kon roepen, je dit kon laten lezen.
En dat we beiden wisten: we hebben niets te vrezen.

donderdag 1 juli 2010

Gehad

Vanalles gehad. Een voltooid wij.
Onvoltooid lijden. Vergooide tijden.

Alles nog voor je. Dingen nog altijd
kunnen doen. Niet gemaakte keuzes.
Ongemaakt geluk. Achterhaalde verwachtingen.
Idealen. Onaffe verhalen. Meer toekomst.
Minder toen. En nog te dromen dromen.

Dat heeft het verleden, zeg ik tegen haar.

Ze doet haar horloge af en draait het minutenlang
uren terug. Ze glimlacht. En zucht.

maandag 28 juni 2010

*

Zoals achter je neus zich een wereld soms heel even
verschuilt van herinneringen opgerakeld door geuren.
Zoals achter je ogen die van kleuren,
zo schuilt achter jou zo'n beetje heel mijn leven.

Er is geen weg terug. Niet dat ik die had willen begaan
Jij, die op elke splitsing bent gaan staan,
zal overal zijn en overal zien.
Denken dat ik jou niet waard was misschien.

Ik heb geen andere keuze dan te doen
alsof het niet zo was. Voor goed fatsoen:
ik negeer de opkomende memorie
en gedraag me als de oude vrouw die

zich bij de slager herkende
op een foto uit de oorlog. Zich al de ellende
herinnerde en niets durfde zeggen.

Alleen zo kan ik jouw impact op mij weerleggen.

dinsdag 8 juni 2010

Vlaggen

We bedanken vlaggen dat ze wit zijn. En gehesen kunnen worden.
Bedenken dat de laatst lachende het ongelukkigst is. En keren
onze zielen naar de ander. We bedanken God dat ie hoogstwaarschijnlijk
niet bestaat. En houden onze broeken aan.

Er komt zwart om het wit. Het wit dat overblijft is een doodshoofd.
Nu strijken we ze graag. Leggen ze met de achterkant naar boven
op bureaus en maken er tafels van. Daar eten we aan. Ons eerste
avondmaal. Het eten komt uit de lades tevoorschijn.

We gebruiken onze handen. Jouw mond staat vol tanden. Je eet.
Ik eet mee. Rustig. Eindelijk rustig. Overal voel ik ons kauwen.
Het is een voorbeeldeloze ijver waarmee wij het doen.

De taak moet vervuld. Het moet op. Dan worden de tafels weer schepen.
De tafellakens worden terug vlaggen. De doodskop verdwijnt.
En we hijsen opnieuw. En bedanken dat ze wit zijn.

woensdag 26 mei 2010

Nieuwe regen

Na dagen van zon zaten we op de bank
en zeiden we tegelijk: "Het regent buiten."
En schoten in de lach.
Het was als iedere andere dag.

We zaten naast elkaar. Onze handen zo ineen
als we het allebei het prettigst vonden.
En ik zenuwde met een been.
De bank piepte op het ritme van mijn gewip.
"Zit niet zo te wiebelen", zei zij
en legde haar hand op mijn knie.

We wisten allebei dat ik de regen wilde zijn.
Langzaam uit de hemel op de aarde neerkomen.
Dan maakte ik de planten nat. Bleef even liggen op een blad.
Dan maakte ik die warme geur.
De geur van regen na een droge periode.

Toen het weer begon hadden we pas door
dat de regen even opgehouden was.

"Ik zou de regen willen zijn", zei ik.
"Weet ik", zei zij. "Jij de regen. Ik het gras."

dinsdag 18 mei 2010

Blind

Ze telt per minuut het aantal geluiden.
Een auto die optrekt. Eén. Een plank die
omvalt. Twee. Een fietsbel. Drie. Een krijsend
kind. Vier. Gegiechel. Et cetera.

Ze krijgt van zichzelff één minuut pauze
na elke minuut waarin ze een geluid niet
heeft kunnen thuisbrengen. De hotelkamers
waarin ze logeert moeten altijd een raam
hebben naar de stad. Wat er daarbinnen
gebeurt telt niet. Dat telt ze niet.

Vroeger wilde ze de geluiden sparen.
Maar ze neemt genoegen met ze tellen.
En ze op papier bewaren. De vijf meest
bijzondere van de vorige avond.

Nu ligt ze in Avignon. Ze kent de stad niet
en houdt vele minuten pauze. Ze heeft
pas twee geluiden voor in haar schrift.

Ze heeft gehoord hoe sterren soms vallen.
En bedenkt een geluid dat daarbij hoort.
Totdat ze het hoort. Ze wenst: was ik maar
met iemand samen.

Langzaam drupt de regen haar in slaap.

Rij

Het moet zoiets zijn als in de rij staan bij de Albert Heijn.
Je kunt weinig anders doen dan wachten tot dat wat er
voor je afspeelt dichterbij gekomen is.
Totdat je zelf aan de beurt bent.

Zo keek ik naar jou. Meisje rekent af met andere mensen.
Tot ik aan de beurt ben en het gaat van "Goedemiddag!"
"Goedemiddag." En dan een boel gepiep. En ik die maar
klets en klets. Zonder enige reactie. Daarna of ik een tasje wil.
Iets met zegels. Of de Efteling. Of voetbal.

"En een fijne dag nog." Dank u.

Net als in het echte leven. Jij rekende af met al die anderen.
Tot ik aan de beurt was. En het ging van "Hallo!"
"Hallo." En toen een boel gepiep. Van mijn kant.

Daarna of ik een linnen tasje wilde. Waarin ik alle
zorgen die ik kreeg bij wat ik had gekocht kon proppen.
En waarmee ik zonder jou gewoon weer naar huis mocht.

Een emmertje voor de vis

Het is een aandoenlijk soort na-apen:
een standaard, twee hengels, koffertje aas,
wat shag en een emmertje voor de vis.

Zij telt de vissers. En wijst: "Kijk, die doet
de rest niet na. Die houdt gewoon zijn hengel
zelf vast." En we zien samen dat hij beet heeft.

Ze vindt ze mooi. De mannen die zon zitten te
vangen in hun bijna-niks-doen. De mannen die
dikker worden naarmate wij meer pier achter ons laten.

"Hier zijn ze allemaal vadsig", zegt ze net iets te hard.
De mannen kijken om. Ze steekt haar tong uit:
"Sorry!" roept ze. En ze vissen door.

"Je zou er ook moe van worden als je zo was",
zegt ze tegen mij. Ik haal mijn schouders op.
"Zij hebben tenminste iets."

"Wij toch ook! Zit niet zo te vissen naar iets liefs",
zegt ze. En ik loop zwijgend naar het einde
van de pier. Dan zegt ze: "Waren we maar samen hier."

donderdag 13 mei 2010

Alleen-zijn

Hier is het een fijn alleen-zijn. Eentje waarbij je de
verwarming aandraait voor het getik tegen de stilte.
Eentje waarbij je hem belt. En daarna haar. En nog
een hem. Een hem. Een haar. En dat het niet écht helpt.

Maar dat dat niet deert. De schuif van het volume zo'n
zet geven dat je jezelf bijna niet meer kunt horen denken.
En wel veel blijven piekeren tegen een leeg hoofd.
Of een leeghoofd willen zijn tegen het piekeren.

Hier is verveling mijn beste vriendin. Ik kan op haar rekenen
en bouwen. Ze komt elke dag zo rond het middaguur.
En blijft tot en met de koffie na het avondmaal.

Hier was jij eens voor het eerst en laatst. En ben ik
samen met de zon die ondergaat. De stemmen op
mijn platen. Hier ben ik het mooist alleen.

maandag 10 mei 2010

Moe

Ik heb me neergelegd bij je dromen. Ze zijn er en ze blijven.
Ik zal je niet langer ontgoochelen en geloof hetzij geveinsd
gedreven met je mee.

Jij zegt je kunt alles. Ik zeg niet je kunt niks maar zou
je vroeger hebben gewezen op het niet-mogelijk-zijn
van vrijwel alles.

Jij weet te goed. Je bent te sterk. Je gloeit van overtuiging.

Ik armpjedruk met een betonnen paal. Wat jij bent heet allang niet
eigenwijs meer. Ik geef het op. Ik draag mezelf met spierpijn naar je toe.
Leg me neer in je armen.

Ik ben het overtuigen moe.

vrijdag 7 mei 2010

Weg

We zouden kunnen zeggen
dit is alles en ons erbij neerleggen
of gewoon een keer een dood-
lopende steeg in wandelen en
koppig blijven tot het eind.

Dan zeggen: zie je wel
en het zien en elkaar een arm
geven en teruglopen alsof er
niets met de steeg aan de hand was
en onze wegen aan het einde
laten scheiden.

Alle tegels tellen of alleen op de
stoeprand mogen lopen
ons omdraaien en liefje roepen
en dan verdwijnen uit het zicht.

Later bellen en vertellen hoe de
wereld zonder jou was
en hem koud noemen en zeggen
dat het leuk geweest is zo
en nooit meer willen ophangen.

maandag 3 mei 2010

Mama

Niets dan kracht ontglipt mij bij het dragen van jouw haar.
Een Albert Heijntas dient als doodskist voor jouw krullen.
Toen het uitviel zei je soms: "Geen haar op mijn hoofd
dat denkt aan blijven." Nu lig je daar broos en kaal.

Je wilde altijd al weg. Je wilde naar de dierentuin.
Naar een andere stad. Of gewoon een blokje om.
En als je was waar je was wilde je daar vandaan.
Jij kon nergens zijn. Alleen maar naar ergens anders onderweg.

Maar weg willen is wat anders dan weg moeten.
Ik bedek met mijn handen je hoofd. Ze worden een pruik.
Ik houd een spiegel bij. Je glimlacht nog een laatste maal.

Je zwakke blik is nog een vragende. Je wilt dat ik het zeg.
Dan buk ik me en fluister in jouw oor:
"Geen haar op jouw hoofd wil nu nog weg."

zaterdag 1 mei 2010

Slang

We reden uit de stad in een lange kleurrijke collonne.
Wij reden voorop. Voor ons lagen de velden als een
welkomstcomité op ons te wachten. Hun glooiing was
het ingetogen zwaaien van een groepje mensen die niet
weten wat hen te wachten staat. Hun kleurverschil tekende
afwachtende gezichten uit. Ik zei als we konden vliegen
zouden het prachtige portretten zijn.

Jij zei we lijken een geverfde slang. En je keek naar
achteren naar heel het lichaam. Totaan de staart.
Wat eten zulke grote slangen eigenlijk? Een heel korenveld?
Een vrachtwagen vol varkens? En drinken ze in één keer
het meer leeg?

Jij vroeg je dat soort dingen af.

donderdag 29 april 2010

Droom

Je zei dat een schrijver iets bijzonders doet. Namelijk met zijn
ogen dicht de betekenis van een betekenis beschrijven.

Dat ik dat vaag vond zei ik. En je tekende een grote ballon.

Kijk zei je dit zijn jouw hersenen. Hierin past eigenlijk de hele
wereld. Maar natuurlijk niet in één keer. Je bent nu drieëntwintig.
Ze zitten wel zo'n beetje vol. Dus bij elke keer dat er iets nieuws in moet
laat jij iets naar buiten.

En een schrijver zei ik. Een schrijver laat het niet los in het luchtledige.
Precies zei jij een schrijver schrijft het op.

En dat van die betekenis dan vroeg ik. Dat moet je ruim zien riep jij.

En je tekende met je ogen dicht mijn naam op de ballon.
Met een hart erom. En je zei dit betekent dat je in mijn hart zit.
Wat betekent dat ik van je hou.

Ik tekende met mijn ogen dicht een aansteker onder de ballon.
Met een duim die in de aanslag stond.

En ik zei dit betekent dat het zomaar afgelopen kan zijn.
Met mij en mijn hersenen en ik in jouw hart.
En dat betekent dat we nu alvast moeten beginnen met de tijd inhalen.
De tijd die we strakjes opeens verloren kunnen zijn.

Toen zei je zie je nou wel. Jij bent ook een schrijver.

maandag 19 april 2010

(on)af

Er is veel onaf werk. De slachter ziet meer koeien komen
dan vlees gaan. Er zijn meer meisjes met een kinderwens
dan zwanger. Er zijn meisjes zwanger zonder kinderwens.
De aborteur zit met steriele handen in het haar. De kapper
ziet dat haar maar groeien. En de vogelaar ziet ze vliegen.

Er is veel gedaan werk. Veel muren blijven overeind.
De bouwvakkers kunnen fluiten naar het achterwerk van
bij voorbeeld die onzwangere meisjes. De crèche loopt
overvol. De kerk leeg. De tijd heelt alle godsdienst.
De politie weet alleen nog niet aan wie ze is verkocht.

woensdag 14 april 2010

Een klein gedicht

Een kleintje. Om te vergeten hoe het
ook alweer moest. Zoenen op allebei
één been. Een ijsje eten door elkaars
armen heen. Een grapje vertellen en er
om lachen als geen een. Geen ander.
Goed. Dat is dan nu gezegd. We kunnen
verder.

Jij knoopt je das om. Ik zeg zomer.
Jij trekt een jurk aan. Ik zeg regen.
Ik zet de verwarming hoger. Jij zegt fijn.

Soms is het goed al is het maar te doen
alsof we nu nog altijd samen zijn.

zaterdag 10 april 2010

*

Er gebeurde weinig. Je lag daar maar te leren
wat niets doen was. De mannen ze wilden wel.
Jij wist alleen-zijn zo schoon te ensceneren.
Geen vlekje kwam er op je jurk. Wel op je aanzien.

Hier was blijven liggen een vorm van expressie.
Zo uitte je je graag. En je putte vanalles uit het raden
van je beminnaars. Je lag daar en lachte.

Met een simpel gebaar zei je kom maar.
Met een nog simpeler gebaar wees je ze af.

Hier was blijven liggen een vorm van ontvangen.
En alles wat je niet aannam gaven de mannen je graag.

vrijdag 9 april 2010

skinnydip

ligt een meisje te wachten
op de liefde als de zee op
de zomer en de mensen
die dan in haar komen
(liefst 's nachts en naakt)

is een jongetje aan het rennen
over de hindernissen van haar
lichaam met tien benen om maar
net op tijd de trein te halen naar
de kust - daar waar ook zij komt

zijn twee mensen heel gelukkig
met elkaar en met de liefde als privéstrand
waar ze dagenlang op kunnen liggen
en genieten van elkaar de warmte van
haar zon en de lengte van zijn dagen

beeld

heb me verslagen met niet denken aan jou
ik dacht dat ik het kon maar kon het niet
en kon het dus tegelijkertijd weer veel te goed

ik werp wat beelden voor me uit
raap ze stuk voor stuk op en laat ze vallen
vanwaar ik met mijn armen het hoogste kom

ze vallen in duizenden duigen en elk nieuw stukje
beeld is er een van de liefde en elke beeltenis
is er een van jou en elk beeldbedrog wordt waarheid

Echt / Nep

In de echte wereld gaat het zo:
drie mooie meisjes steken hun neuzen
in hun tijdschriften. Ze zijn slechtziend.
De man met de stok heeft ooit zijn
vrouw geslagen. Zonder stok.
En de jongens die van vroeger houden
kopen toch gewoon een smartphone.

In mijn wereld gaat het zo:
"Dames en heren, de intergalactische trein
naar het einde van de Melkweg
komt binnen op spoor vijftienhonderd.
De eersteklas rijtuigen bevinden zich
aan het einde van de wereld
ter hoogte van de kiosk."

woensdag 7 april 2010

Meekleurende glazen

We stonden op de rand van ons bed.
Het werd een berg die we beklommen hadden.

We keken naar beneden en dachten
ons geluk te overzien. En zagen het.

Oost-Indisch blind waren we geworden.

Het was een bril op hebben
die zo donker meekleurde met
verdriet. Je zag het niet.

woensdag 31 maart 2010

*

je stapelt je op
zoals een hoog
gebouw gebouwd
wordt laag

per laag ontsta je
met bovenop
het geraamte van
nog een laag

dan rol je je om
je eigen warmte
heen en zegt
doe mij er van mij

maar twee

taal

laat mij maar even met de taal alleen
we voelen ons prima op ons gemak
en ook als geen van ons tweeën
iets te zeggen heeft - het is oké

of we verwennen elkaar
er staat opeens 'een bank
met comfortabele kussens'
er zijn lieve mensen en er is muziek

en om iets terug te doen
kan ik niet anders dan haar
zo zorgvuldig mogelijk gebruiken

want voor ik haar bedanken kan
is ze weg en laat ze me alleen
met mijn geluk

*

je draagt je naam
op een kussen naar me toe
je steekt je handen naar me uit

pak maar
zo heet ik

ik neem ze tussen duim en wijsvinger
en houd haar bij mijn oor
ze fluistert zichzelf en ik fluister terug
dat ik van haar letters houd

je naam straalt
en ik noem haar

en ik noem haar de mooiste

dinsdag 30 maart 2010

naaktmodel

ik heb geen goede geheimen
om niet te vertellen; het leven is als
een naaktmodel voor me gaan neerliggen
het ademt kalm
ik overzie het en schets mijn eigen verbazing
ik geef de warme dagen hun kleur en gum
per millimeter de tijd uit die geweest is

ijs

het ijs is om
over uit te glijden
als over de woorden
van een vrouw
ze reikt je al de
middelen aan
om op je bek
te gaan

zondag 28 maart 2010

slaap

we liggen tussen onze poriën te slapen
we zijn een sterrenhemel
of een hagelbui

het is een komen en gaan
van dromen en wakker schokken
het is kijken naar hoe de ander slaapt

en die ander willen zijn
en dat die ander jou wordt

het is de ander nadoen
en daarin slagen
en slapen

we liggen verscholen achter onze wimpers
we zijn een bos
of een nestje

de slaap broedt liefdevol
het wakker worden uit

vrijdag 26 maart 2010

dichterlijke vrijheid

zij weet wel wie ik ben
en waar je en jij moet
of waar zij of ik

zij kent mij en beseft
dus wat er waar is
of wat niet

maar het kan ook
dat ze het zich allemaal
verkeerd voorstelt

dat mag van mij want
in wat we schrijven
in onze dichtkunst en

in ons denken
zijn we alletwee
even vrij

woensdag 24 maart 2010

this girl had a really bad acid trip

zij vult de lucht die voor haar is
met woorden die zij steeds herhaalt
haar bewustzijn is een blokje om en
haar lichaam schudt de wereld van zich af

ze krijgt in één minuut wel twintig baby's
haar handen dirigeren haar lamento
ze is de moeder van haar eigen angsten
en tegelijkertijd hun kind

ze zweeft in een tent van beelden
schokt in slaap en dan weer wakker
ze vult de lucht die voor haar is
met veelzeggend geschreeuw

haar huid is een filmdoek
waarop ze gruweldaden ziet

*

we zijn op braakliggend terrein
hier en daar steekt metaal uit de aarde
jij schopt ertegen en hebt het over
een veldslag die hier plaatsvond

ik kijk naar je en zie rook uit je mond
ontsnappen je wijst naar de grond en
zegt alleen maar bloed en ik ben er
nog nooit zo bang voor geweest

dan draai je je naar mij en streelt
met de rug van je hand mijn wang
ik ril even en jij vraagt wat er is
dan zeg ik zachtjes maar kordaat

de hand waarmee je me aanraakt
is een leger dat zijn land verraadt

dinsdag 23 maart 2010

binnenhof

nu zit ik vast zeg ik
want ik mag niet als dit
en alleen maar
over alles schrijven

er is zoveel om over te schrijven
is wat je zei
schrijf eens over alles
en niet alleen maar over mij

maar dat gaat niet
of niet zo gemakkelijk
als in eerder gezegd
en nog lang niet gedaan

we zitten op het binnenhof
kleine kinderen grazen een ijsje
jij graast in mijn binnenhof met je woorden
al mijn gedachtes kapot

dan meen ik en grauw :
het spijt me m'n meisje
ik kan slechts wat ik kan
en dat is over jou

zondag 21 maart 2010

je bent geen schip meer

je bent geen schip meer
je ligt nog bovenop me
maar ik dein niet langer
en de wind is gaan liggen

je zeilen zijn gestreken
je kaptein rust uit
je legde aan tussen mijn benen
in de haven van mijn torso

je bent een mens nu
en je borsten liggen
als twee volle matrozen
te waken op mijn buik

je hoofd als dat van jou
te slapen op mijn borst

donderdag 18 maart 2010

*

Je zegt grappige dingen. En lieve.
Je bent een aangenomen kennis.
Jij bent mijn allervriendste lief.
Je werkt tranentrekkend naar een tweestrijd.
Tussen verliefd zijn en verliezen.
Het is een ziekmakende wedstrijd.
En je dingt naar moeten kiezen.
De zee heeft bergen en dalen.
Ook al zie je ze niet. Je moet nu niet klagen.
Je zegt vervelende dingen. En stomme.
Ik heb met armpje drukken verloren van mijn wil.
Ik ben een aangename wet. Die alles zal veranderen.

woensdag 17 maart 2010

ze

ze is gewoon zoals ze is
en toch net dat beetje anders
ze is een vissersbootje op een
veel te wilde zee: de wereld
ze is een schep die graaft
in te diep zand: de mensen
ze is een vogel in de ruimte
die niet weet: zijzelf

wie

wie haar oorbel vindt
krijgt een kroket naar keuze

wie haar vogels vangt
krijgt een stevige massage

wie haar haren knipt
krijgt dertig euro

wie haar vergeet te kussen
krijgt een klap in het gezicht

wie haar ziet
is gestoord

wie haar liefheeft
is een zot

wie haar verzonnen heeft
heeft dit geschreven

wees

wees het blonde plukje haar
dat door je stiekje steekt
wees de knuffelkakkerlak
van mij dromen
wees de joint die jij draait
uit verveling
wees het spelletje dat jij
een australiër leert
wees de hond waarmee
we samen over het strand gingen
wees een veganistische maaltijd

wees van mij mijn liefste

voice-over

elke schroef waarop wij los staan
elke song waarop wij scheef gaan
ze doen me niets nu ik weer in
jouw wereld vol met armen lag
nu ik weer tussen jouw benen mag

nu ik me uitstort in het gat van ons bestaan
weet ik :
we zijn zowel vergroot als vergaan
jij bent mijn resonantie en mijn geluiddover
van ons is niets meer heel en niets meer over

Thee

Het brood wil niet los. En jij zet thee.
Er is veel lekkere thee. En pianomuziek.
Zang van een Nancy. Mooie zang.
Van een mooie Nancy. En jij zet thee.
Ik snijd het brood los. Maar het scheurt.
Nu hebben we straks kapot brood.
Jij vindt dat niet erg zeg jij. En jij zet thee.
In Maastricht vonden we de theaterschool.
In Gent was een plas met modder op het plein.
Ik heb het over die steden. En jij zet thee.
Het brood is stuk. De steden zijn op.
Gelukkig is er thee. En jij die dat zet.

slecht

wie kan dat nu niet
een rare zin bedenken
als zo vliegen de walvissen

zo praten de stenen bij voorbeeld
of zo vindt mijn pincet

tja je blijkt meer in je mars
te moeten hebben dan kunnen
bedenken en scheppen je hoort
goed te zijn echt

en dat is niet slecht

Route

Je zegt dat je geen hoofd meer hebt.
Ik heb geen hoofd meer.
Je bent alles vergeten en zoek.
Je zoekt niet eens meer.
Ik zoek niet eens meer.
Je fietst nooit dezelfde route.
Altijd moet er net iets ietwat anders.
Ik fiets nooit dezelfde route.
Dat zeg je graag. En ik luister.
Ga eens terug naar waar je het nog wist.
Dat wil je niet. Dat zou dezelfde route zijn.
En die fiets je niet. Ook niet in je hoofd.

r.

je bent bloot bloot ben je
je ligt met je knieën
in mijn holtes en je billen
voelen koud

je bent nat nat ben je
je haren hangen slap
langs je gezicht en je
zoenen zijn doorweekt

je bent kwaad kwaad ben je
je ogen spuwen vuur het spuwt
als uit raketten en je woorden
doen me pijn

je bent dood zeg je
dood ben je
ik voel de kist al rond
mijn lichaam en je spijkers
en je hamer en je krachten
en je lijm

omgaan

over deuren die dichtslaan
of op kieren staan of let's say
over paarden die niet rijden
maar zichzelf wel weten te
bevrijden of let's say over
moeders die niet willen baren

ik weet het niet zo goed
hoe dat moet
daarmee omgaan

in hoofdletters wil ik sterven

je wast je haren met hennazeep
je zucht iets over vogels en fluiten
je neuriet een onbekend lied
en kijkt uren door het raam naar
wat er daar is en je zucht nog eens
en zegt: da's omdat heel diep inademen
zo prettig is en je kent vanalles uit je hoofd
het getal pi tot ver achter de komma
en andere reeksen getallen en dan kijk
je me aan en zegt: zeg eens iets
ik zeg: in hoofdletters wil ik sterven

*

ik heb wel geen zin om dat te doen
maar doe het maar want zij vroeg het me
ik heb wel geen trek om dat te eten
maar eet het maar want zij kookte het voor mij
ik heb wel geen zin om dat te vinden
maar vind het maar want zij zocht een discussie

ik heb wel zin maar geen tijd en als ik tijd had gehad
had zij vast geen zin meer
en ik heb wel geen zin om daar een punt van te maken
maar ik doe het maar want zij houdt zoveel van ruzie

en ik van haar

handen

in de stilte van een zondag
kwam ik op een idee
ik zeg: hee lief ik heb een
voorstel - zullen we doen
wie 't langste z'n handen
thuis kan houden?

haast

niets heeft haast: niet het meten
van het volume van een mond
niet het vullen van die mond met
welke chardonnay dan ook niet
het wegen van de lucht in de mond
of het bakken en verkopen niet de
woorden eruit halen of ervan houden
of hem houden

niets heeft haast waar alles uitmondt

fragmenten

ze legt haar vingers op de mijne
en zegt zachtjes dat ze heel veel
van hem houdt

woorden kunnen snijden
ze pakt een mes en steekt
het hardhandig in mijn hart

het laatste dat ik hoor is haar
gefluister in mijn oor

ze zegt dat het zo beter is

lief

doe het licht eens aan
ik zie je graag

*

dat je erbij ligt alsof je een zuurstoftekort hebt
en dat je me aankijkt, vragend, gelukkig
dat je ogen glinsteren en dat je lippen trillen
dat je op de grond ligt met je hoofd op mijn trui
dat ik je dan vasthoud
heel stevig
en huil

beestjes

mijn handen zijn beestjes
jouw haren hun aarde
mijn lippen 'n kind
jouw neusje 't ijs
mijn tong is een containerschip
jouw lichaam is de zee

a beautiful mind

hij onderscheidde eerst de mensen
niet meer van de letters en is toen
gezichten gaan vergeten en stemmen
zijn eigen naam zelfs en uiteindelijk
wist hij niet meer wie hij of wie dan ook was

a.

alsof je mij in je zak stak
zo stopte je me weg
niks in of om jou heen
resoneerde mij
uit jouw mond kwam
niet langer mijn naam
je was bekwaam in doen
alsof en dan vooral in
doen alsof het niet
met een mes sneed jij
mij weg uit alle delen
mijn contour deed je
vervagen tot ze opging
in wat erachter lag
in je gebalde vuisten
kneep je me fijn tot gruis
ik mocht wel in jouw huis
maar er was geen zuurstof
meer voor mij