woensdag 26 mei 2010

Nieuwe regen

Na dagen van zon zaten we op de bank
en zeiden we tegelijk: "Het regent buiten."
En schoten in de lach.
Het was als iedere andere dag.

We zaten naast elkaar. Onze handen zo ineen
als we het allebei het prettigst vonden.
En ik zenuwde met een been.
De bank piepte op het ritme van mijn gewip.
"Zit niet zo te wiebelen", zei zij
en legde haar hand op mijn knie.

We wisten allebei dat ik de regen wilde zijn.
Langzaam uit de hemel op de aarde neerkomen.
Dan maakte ik de planten nat. Bleef even liggen op een blad.
Dan maakte ik die warme geur.
De geur van regen na een droge periode.

Toen het weer begon hadden we pas door
dat de regen even opgehouden was.

"Ik zou de regen willen zijn", zei ik.
"Weet ik", zei zij. "Jij de regen. Ik het gras."

dinsdag 18 mei 2010

Blind

Ze telt per minuut het aantal geluiden.
Een auto die optrekt. Eén. Een plank die
omvalt. Twee. Een fietsbel. Drie. Een krijsend
kind. Vier. Gegiechel. Et cetera.

Ze krijgt van zichzelff één minuut pauze
na elke minuut waarin ze een geluid niet
heeft kunnen thuisbrengen. De hotelkamers
waarin ze logeert moeten altijd een raam
hebben naar de stad. Wat er daarbinnen
gebeurt telt niet. Dat telt ze niet.

Vroeger wilde ze de geluiden sparen.
Maar ze neemt genoegen met ze tellen.
En ze op papier bewaren. De vijf meest
bijzondere van de vorige avond.

Nu ligt ze in Avignon. Ze kent de stad niet
en houdt vele minuten pauze. Ze heeft
pas twee geluiden voor in haar schrift.

Ze heeft gehoord hoe sterren soms vallen.
En bedenkt een geluid dat daarbij hoort.
Totdat ze het hoort. Ze wenst: was ik maar
met iemand samen.

Langzaam drupt de regen haar in slaap.

Rij

Het moet zoiets zijn als in de rij staan bij de Albert Heijn.
Je kunt weinig anders doen dan wachten tot dat wat er
voor je afspeelt dichterbij gekomen is.
Totdat je zelf aan de beurt bent.

Zo keek ik naar jou. Meisje rekent af met andere mensen.
Tot ik aan de beurt ben en het gaat van "Goedemiddag!"
"Goedemiddag." En dan een boel gepiep. En ik die maar
klets en klets. Zonder enige reactie. Daarna of ik een tasje wil.
Iets met zegels. Of de Efteling. Of voetbal.

"En een fijne dag nog." Dank u.

Net als in het echte leven. Jij rekende af met al die anderen.
Tot ik aan de beurt was. En het ging van "Hallo!"
"Hallo." En toen een boel gepiep. Van mijn kant.

Daarna of ik een linnen tasje wilde. Waarin ik alle
zorgen die ik kreeg bij wat ik had gekocht kon proppen.
En waarmee ik zonder jou gewoon weer naar huis mocht.

Een emmertje voor de vis

Het is een aandoenlijk soort na-apen:
een standaard, twee hengels, koffertje aas,
wat shag en een emmertje voor de vis.

Zij telt de vissers. En wijst: "Kijk, die doet
de rest niet na. Die houdt gewoon zijn hengel
zelf vast." En we zien samen dat hij beet heeft.

Ze vindt ze mooi. De mannen die zon zitten te
vangen in hun bijna-niks-doen. De mannen die
dikker worden naarmate wij meer pier achter ons laten.

"Hier zijn ze allemaal vadsig", zegt ze net iets te hard.
De mannen kijken om. Ze steekt haar tong uit:
"Sorry!" roept ze. En ze vissen door.

"Je zou er ook moe van worden als je zo was",
zegt ze tegen mij. Ik haal mijn schouders op.
"Zij hebben tenminste iets."

"Wij toch ook! Zit niet zo te vissen naar iets liefs",
zegt ze. En ik loop zwijgend naar het einde
van de pier. Dan zegt ze: "Waren we maar samen hier."

donderdag 13 mei 2010

Alleen-zijn

Hier is het een fijn alleen-zijn. Eentje waarbij je de
verwarming aandraait voor het getik tegen de stilte.
Eentje waarbij je hem belt. En daarna haar. En nog
een hem. Een hem. Een haar. En dat het niet écht helpt.

Maar dat dat niet deert. De schuif van het volume zo'n
zet geven dat je jezelf bijna niet meer kunt horen denken.
En wel veel blijven piekeren tegen een leeg hoofd.
Of een leeghoofd willen zijn tegen het piekeren.

Hier is verveling mijn beste vriendin. Ik kan op haar rekenen
en bouwen. Ze komt elke dag zo rond het middaguur.
En blijft tot en met de koffie na het avondmaal.

Hier was jij eens voor het eerst en laatst. En ben ik
samen met de zon die ondergaat. De stemmen op
mijn platen. Hier ben ik het mooist alleen.

maandag 10 mei 2010

Moe

Ik heb me neergelegd bij je dromen. Ze zijn er en ze blijven.
Ik zal je niet langer ontgoochelen en geloof hetzij geveinsd
gedreven met je mee.

Jij zegt je kunt alles. Ik zeg niet je kunt niks maar zou
je vroeger hebben gewezen op het niet-mogelijk-zijn
van vrijwel alles.

Jij weet te goed. Je bent te sterk. Je gloeit van overtuiging.

Ik armpjedruk met een betonnen paal. Wat jij bent heet allang niet
eigenwijs meer. Ik geef het op. Ik draag mezelf met spierpijn naar je toe.
Leg me neer in je armen.

Ik ben het overtuigen moe.

vrijdag 7 mei 2010

Weg

We zouden kunnen zeggen
dit is alles en ons erbij neerleggen
of gewoon een keer een dood-
lopende steeg in wandelen en
koppig blijven tot het eind.

Dan zeggen: zie je wel
en het zien en elkaar een arm
geven en teruglopen alsof er
niets met de steeg aan de hand was
en onze wegen aan het einde
laten scheiden.

Alle tegels tellen of alleen op de
stoeprand mogen lopen
ons omdraaien en liefje roepen
en dan verdwijnen uit het zicht.

Later bellen en vertellen hoe de
wereld zonder jou was
en hem koud noemen en zeggen
dat het leuk geweest is zo
en nooit meer willen ophangen.

maandag 3 mei 2010

Mama

Niets dan kracht ontglipt mij bij het dragen van jouw haar.
Een Albert Heijntas dient als doodskist voor jouw krullen.
Toen het uitviel zei je soms: "Geen haar op mijn hoofd
dat denkt aan blijven." Nu lig je daar broos en kaal.

Je wilde altijd al weg. Je wilde naar de dierentuin.
Naar een andere stad. Of gewoon een blokje om.
En als je was waar je was wilde je daar vandaan.
Jij kon nergens zijn. Alleen maar naar ergens anders onderweg.

Maar weg willen is wat anders dan weg moeten.
Ik bedek met mijn handen je hoofd. Ze worden een pruik.
Ik houd een spiegel bij. Je glimlacht nog een laatste maal.

Je zwakke blik is nog een vragende. Je wilt dat ik het zeg.
Dan buk ik me en fluister in jouw oor:
"Geen haar op jouw hoofd wil nu nog weg."

zaterdag 1 mei 2010

Slang

We reden uit de stad in een lange kleurrijke collonne.
Wij reden voorop. Voor ons lagen de velden als een
welkomstcomité op ons te wachten. Hun glooiing was
het ingetogen zwaaien van een groepje mensen die niet
weten wat hen te wachten staat. Hun kleurverschil tekende
afwachtende gezichten uit. Ik zei als we konden vliegen
zouden het prachtige portretten zijn.

Jij zei we lijken een geverfde slang. En je keek naar
achteren naar heel het lichaam. Totaan de staart.
Wat eten zulke grote slangen eigenlijk? Een heel korenveld?
Een vrachtwagen vol varkens? En drinken ze in één keer
het meer leeg?

Jij vroeg je dat soort dingen af.