zondag 31 juli 2011

Bun Gabhala, Árainn Mhór

Hier sterft het land een soort geleidelijke dood.
Een vissersboot ligt innig met zichzelf verenigd,
graven rotten weg onder de voeten van een sterveling,
niets hier trekt zich ook maar iets aan van de kentering

van de tijd en de getijden. Beton glijdt in de oceaan,
scharen van krabben liggen afgerukt te verpieteren,
een wolk besluit te miezeren. In de verte doet het land
twee verwoede pogingen nog land te zijn.

Een man stapt over the burren naar een kleine nes.
Hij zwaait en roept door de mist gedempte kreten van geluk.

Hier kan niets meer stuk, alles is zo door en door
verweerd, tot op het onverwoestbare bot.

Wat hier afmeert, komt in grijze vlagen aangewaaid.

Een jonge vrouw staat op. Ze heeft zich moe gestaard.

woensdag 13 juli 2011

Fotograaf / gefotografeerde

naar Ester Naomi Perquin

In dit landschap staan wij lege zielen te wezen,
in dit wezen knielen wij, in de wijde omtrek geen
vogel te herkennen, maar dat hoor je toch niet
op papier, dat zie je enkel aan haar kin die schuin

in de vraagt-zich-af-houding staat, het wordt
nooit meer laat als we hem nu maken, trek je
nog iets uit? Je bent nog maar een paar minuten
meisje, dus om het beeld ten goede te komen

en je kleur niet te verzaken – stroken doe je toch
al met de vale achtergrond van regenwolkendek,
en voor gek zijn we allang verklaard.

Dus kom nu, wees toch dapper, je wordt er niets dan
mooier van, en ik meer man dat wilde je toch graag,
ik leg je vast, vandaag, opdat je langzamer verjaart.

maandag 11 juli 2011

Kinderspel

Thuis in het dorp tussen de steden en de zee
kende ik de stommen, die nooit tijdens het eten spraken,
zij die beknibbeld aten uit veel te kleine kommen.

Er waren meisjes zonder borsten, die al twintig waren,
omdat er mannen tussenzaten die het niet konden laten
bij staren. Het dorp hield zich gewillig van de dommen.

Want wat in de steden van de daken zou worden geschreeuwd,
werd hier kapotgestampt tot eufemismen, en zelfs die
verzweeg men met de lippen op elkaar geperst.

Eens per jaar, rond kerst, kwam iedereen samen.
Liefst als het had gesneeuwd en in de kortstondigheid
van schemer. Door de kleinste kinderen werd stilletjes gegeeuwd.

Geen mens deed of hij wist waarom. Er liepen jongens, krom,
ze sjouwden onuitgesproken bezwaren naar een soort altaren.
En daaraan werden ze tot man gemaakt. Klaar om toe te slaan.

zondag 10 juli 2011

Het was op een zondagmorgen

Het was op een zondagmorgen,
de lakens lagen strak gevouwen,
we baden tot de dove goden
of we alsjeblieft dan eindelijk...

We zoenden, een fermate,
jij wist plotseling hoe alles moest,
als de moeilijkste knoop, zei ik.
En er was hoop.

Later stonden we erom te lachen
in de vuistjes van ons kleinste kind.
Ik strikte de linten in je haar.

We waren oud genoeg voor ouder.
We hadden zeven kinderen
die speelden in de zon.

zaterdag 9 juli 2011

Dit hier

Kruimels op de keukenvloer. Ze denkt:
zo kent hij de weg terug naar de tafel.
Ze ziet hem staren door het raam. Hij kwijlt.

Ik heb vandaag vier medailles om de nek gehangen
van de grote vogel, zegt ie.
Je was helemaal niet buiten, zegt zij.

Jawel, ik heb alle achtbanen gedaan
en zeven rondjes om het plein gereden
in een auto op zonne-energie.

Ze loopt op hem af en legt een arm
op zijn schouders. Eet je nog wat soep?
Hij draait zich naar haar toe en zegt:

wees niet bang dat je de tijd inhalen kan.
Of dat ie jou inhaalt. Of dat je dingen missen zal
wanneer je bent gestorven of alles al gebeurde

voor je werd geboren. Want dit hier –
hij pakt de klok en houdt hem voor haar neus –
dit hier, is de eeuwigheid.

woensdag 6 juli 2011

Alleen

Ze is alleen geweest, alleen in bed,
alleen aan tafel, alleen naar de dierentuin,
alleen alleen, ze keek alleen naar het journaal,
ze kende alleen de voorgekauwde feiten.

Ze was alleen ouder, werd alleen grijs,
wist dat de kleinkinderen alleen haar hadden,
had 's nachts alleen nog maar haar spiegelbeeld,
kon uiteindelijk alleen iets niet alleen meer af.

De mensen om haar heen, ze zag ze niet.
Ze was alleen. En toen ze iets brak, uiteindelijk,
dacht ze: laat mij maar hier. Alleen.

Dan kan ik gaan. Alleen, dan zal iedereen wel zeggen
dat ik nog niet eens alleen op de wereld kon zijn.

Alleen zijn stem van de cassette hielp haar overeind.

dinsdag 5 juli 2011

De aftocht blazen

Ze zegt: 'Ik droomde dat we zo'n tijd geleden
leefden of juist over zo lang in de toekomst
en dat een stel continenten zich had verenigd,
je kon erover lopen, heel de wereld rond.'

'Over de evenaar?' vraag ik. 'Of juist over de polen?'
Dat weet ze niet. Ze zegt: 'Ik doolde
en kwam alle dieren tegen, alle planten
groeiden er en daarna was jij daar.

We stonden rug aan rug en telden af van tien.
Daarna renden we met volle snelheid uit elkaar.
Jij riep nog: “Ik kom je tegen, zeker weten!”

En jaren later zocht ik je nog. Ik was inmiddels
zestien keer de aardbol rondgelopen.' 'En toen?'
vraag ik. 'Wakker,' zegt ze, 'afgelopen.'

zondag 3 juli 2011

Dorp

Op feestjes hier zijn man en vrouw gescheiden
door een muur van kratjes Heineken.
Er is altijd wel een vader die iets te trots over zijn zonen praat.
Een onbekende die je 'Van wie ben jij d'r eentje?' vraagt.

Moeders stoppen hun dochters in 't geniep wat treurnis toe:
hier, dit zul je nodig hebben. En: wees niet bang,
ook ik was, in het begin, schijnbaar onveranderlijk moe,
alles duurt, hoe meer je meegeeft, minder lang.

Emoties zijn hoe dan ook voor mietjes,
ronde statafels worden vol gezet met droge grietjes
(lege pijpjes). Een jongen laat een boer.

Een meisje giechelt net te hard.
De fles zoete witte wijn valt alleszeggend
op de vloer.