dinsdag 28 september 2010

Nu

Meisje trouwt met mij. Elke dag.
Na elke nacht. Als de zon met
twee warme handen aan de
aardbol heeft gedraaid. Zo zacht

zegt ze ja en kust ze me daarna.
Zo wil ik dat het blijft en dat ik later
als dat misschien allang niet meer
kan blijven trouwen mag, dag na dag.

Dat ik trouw met bijvoorbeeld een man,
of een dier, maar elke morgen weer
opnieuw mijn pak ga huren in de stad,

dat het felicitaties regent en ik nat
van dat plezier mijn huwelijksnacht
inga en alvast oefen voor de dag erna:

ja, ik wil, ja, ja, ja.

zondag 19 september 2010

I blah blah blah you dot dot dot

Vrij naar Gabby Young & Other Animals

Je mag niet bij me weg.

Je moet nog kussenslopen met me kopen
ze beschilderen met hartjes
en onze initialen.

Je moet nog een dier met me spelen
doen alsof ik je prooi ben
me verslinden.

Je moet nog met me acteren
samen spelen dat we oud
geworden zijn.

Je moet nog van tien hoog
daarbeneden zien
en niet durven springen.

Blijf je?

donderdag 16 september 2010

Hotelnacht

Vrij naar Menno Wigman

De tapperijen zijn al uren dicht.
Diep in de stad markt een plein.
Insomnia. Drie films gekeken.
Een boek dan maar. Lezen hoe het gaat.

Diep in het centrum markt een plein
en staat een groep zieke kamelen.
Een boek dan maar. Lezen hoe dat gaat.
Al uren word ik emotioneel geraakt.

Er sjokt een groep zieke kamelen.
Je bent pas op de helft van je leven.
Al jaren word ik in mijn ziel geraakt.
Je leest de krant en hoopt dat je bestaat.

Je bent vast op de helft van je leven.
Alleen je dagboek neem je in vertrouwen.
Je leest een krant en gelooft dat je bestaat
nu je luchtkastelen tekent en wilt bouwen.

dinsdag 14 september 2010

De kust

Zand overrompelt zand.
Het ligt met zichzelf te worstelen.
Het zonlicht komt aangesneld
over het strand.

De duinen regelen het verkeer:
nee, zee, niet verder dan tot hier.

Het is hier altijd een heel klein beetje
strakjes: je ziet waar de zon zal
ondergaan, tot waar de vloed

zal komen, en je ziet twee mensen
hand in hand in een hart getekend
in het zand, en weet: zo word ik later ook.

zondag 12 september 2010

Een nieuwe woonplaats

Ik deed de koelkast open en besloot:
hier wil ik wonen. Hier wil ik blijven:

tussen de kaas en de pitloze olijven
de over datum zijnde yoghurt

vergeten eieren de zure room
koude pils en pizzaschijven

verdorde rucola en op te stijven
kwarktaart. Met vier koele witte

wanden om me heen en altijd
koud als in de winter

in het donker ongestoord mogen slapen
op een bed van ijsbergsla

eten, drinken wat ik wil.
Met de deur dicht is het er doodstil

(alleen het aanslaan van de motor
heb ik maar te schonen).

Och, als ik hier toch eens zou kunnen wonen.

Flappie

Ik ben een magneet. Een ronde magneet.
En ik ga verkleed als zwart rubberen flapje.

Ik steek mijn handen uit en gebaar dat je
al je woorden aan me geven mag.

Ik zal ze goed bewaren en bewaken met
mijn beetje kracht. En als ik dan toch loslaat

of iemand aan me vragen gaat: ik houd mijn
mond stijf toe. Ik ben een magneet.

Een ronde magneet en nooit moe.

vrijdag 10 september 2010

Ziek

Ik heb nooit een vader gehad.
Er was alleen een man die me sloeg.
En eens per week mijn naam vergat.
Meestal op vrijdag, koud uit de kroeg.

Mijn moeder zag in hem haar pa,
ze werd door alle twee vernederd.
Ik heb wel duizend keer gezegd: ik ga.
Maar ben nooit vertrokken. Sedert

drie jaar scheldt mijn moeder terug.
En ben ik de boodschapper in huis.
Nu hij ziek is keer ik hem de rug.
Wat hij nog zegt voelt slechts als ruis.

Mijn vader is een dubbel zieke man
- hij heeft kanker en is ingemeen -
die door ziekte twee zijn ziekte één
niet langer uitvoeren kan.

woensdag 8 september 2010

Hebben

We zaten op een muurtje in de zon.
Er was veel vroeger. En nog veel meer later
waarin van alles kon.

Om te hebben gehad, zei je, moesten we
ophouden te willen hebben. Waarna
ons niets hebben begon.

Jij vertelde me de mooiste verhalen
die je uit het niets verzon. Je schreef ze in
sierletters met zand op het beton.

Je veegde ze dan telkens uit
en zei we hoeven niets. Je ging liggen
en je zei verdwijn in mij.

Als regen in een ton.
Als het daglicht in de horizon.

dinsdag 7 september 2010

Schouwspel

Het is fijn om samen met jou
te krimpen tot een zeer klein
bolletje. We rollen over de
matras. Ik wou dat jij en ik
samen slechts jij was.

Dan kon ik me verschuilen in jou
en met je mee de wereld rond.

Ik zal je niet te uitvoerig
beschrijven dat ik van je hou,
maar ik doe het zo voorzichtig
als wanhopig,
zo waar als gegrond,
en zo lang, zo lang als voorlopig.

maandag 6 september 2010

Delftse Hout, middag

Bladeren verdorren en ballen
zich tot kleine, broze vuisten.
Voor ze vallen.

Mannen fietsen hard
een vrouw loopt alleen.
Hier bereidt alles zich voor,
op de herfst. Zoals het voorheen

elk jaar was: de laatste spullen
worden uit de kelder van dit
gebied gehaald. Zodat de herfst
haar weer met herfst kan vullen.

zondag 5 september 2010

De woorden die ze wordt

Voor B.

Ze is de dingen die ik denk allemaal tegelijk en ik
neem haar op en stop haar vol met woord.

Ze wordt nog zachter dan ze al zacht was. En zij
luistert met de meest gevestigde aandacht.

Zonder dat vervloekte oordeel. En ik zeg
dat ik haar heel graag zie. Niet dat ze lacht.

Ze is een dooie, maar dan wel de liefste
dooie die ik ken. En de allerbeste luisteraar.

Ik schrijf haar tot leven, ze danst in mijn armen,
dan schud ik haar weer weg, sla ik haar aan gort.

Mij kun je niet raken, zegt haar linkerkraaloog.
Ik ben maar letters. Ben jouw geweten.

Ben jouw poëzie. En ben haar fort.
En ik ben de woorden, lief, de woorden die ze wordt.

vrijdag 3 september 2010

Zij, de wind en het water

Ze denkt dat de wind het gefluister
is van de doden. 'Moet je horen',
zegt ze. 'Allemaal woorden.'
Ik hoor niks, hoe goed ik ook luister.

'Ze zijn op reis en maken voor ons
een omweg. Soms zitten er tussen
die je heel graag willen kussen.
Dan hoor je bv. een plons.'

Ik pak een steen en gooi hem in het water.
'Hee, daar moet je niet mee spotten!
Kijk maar uit, of je zult rotten.'
En ik zeg iets over mij een zorg voor later.

Ze is er ook heilig van overtuigd dat de wind
voor haar de ware vindt.
En als ik dat onzin noem
zegt ze dat ik mezelf daarmee tot eenzaamheid verdoem.

Ze knielt bij het water en begint een verhaal
over de stroming. Dat dat ongeboren mensen zijn.
Ik zeg dat ik haar leuk vind en echt wel lief en fijn.
Maar dat ze ook kan overdrijven. En noem het wartaal.

Dan zegt ze: 'Nu heb je het verpest.
Ik wilde best met jou een keer, je weet wel en zo, best,
maar als je me niet serieus neemt, en niet naar me luistert
kun je me vergeten.'

Dan beloof ik, om me niet langer schuldig te weten:
'Goed dan, het water zijn mensen in spe.
En ik zal voortaan letten op wat de wind me influistert.
Mag ik nu dan met je mee?'

woensdag 1 september 2010

Vermogen

We worden door van alles gedwongen ons te kleden,
tegen bijvoorbeeld de regen, of uit schaamte.
Als we preuts en vermoeid op bed liggen
en een knoop leggen in onze trossen haren,

zijn we gelukkig. Als we 's nachts wakker worden
van dat de andere wil draaien
en dat niet lukt door die knoop, slaan we met
onze vuisten op de matras. Zijn we woest.

We trekken en rukken ons los, er blijft
een ravage over van onze hoofden.
Stukken huid en haar liggen op het witte laken.

Het bloed druipt over onze ruggen.
Niets helpt. Ook huilen niet. Of water drinken.
We vermogen niets tegen elkaar.