zaterdag 31 juli 2010

Illuminate my heart, my darling!

Heb je gehoord hoe in de verte het kraken
van ijs zou hebben geklonken als het winter
was geweest? Je zweet. We luisteren naar kinderstemmen,
geschater en het wegebbende geluid
van platte, ketsende steentjes op het water.
Gevolgd door een plons. Zo gaat het ook bij ons.

Onze mond wordt rond. Ons taalgebruik almaar platter.
We werpen ons met een vloeiende beweging
in een woordenstrijd.
Het gaat van kwaad tot zachter. Tot we weer bedaard,
met een zoen zinken naar de bodem van ons bed.
En daar beginnen aan een nieuwe steen.

vrijdag 30 juli 2010

Residu

Er is nog maar een restje
van onze liefde over. Het
residu van wat we waren.

Het zit in een glazen pot.
Compleet met etiket waar
'elkaar' op staat.

We weten het en leggen
ons er uit het veld geslagen
bij neer. Op de vloer die we

met onze laatste kracht
hebben verwarmd. We
krullen onze lichamen

- ons hoofd bij het
geslachtsdeel van
de ander - om de pot

en we likken er en zuigen
er naar hartelust op los.
Tot ie springt, de pot,

en het laatste restje samen
traag tussen de koud
geworden tegels wegvloeit.

Ingedommeld

vrij naar Leonard Nolens

Ik rijd naar een ander thuis in de bedwelmende stilte
van een late metro. Langzaam wordt het mijn tijd.

Verlichte tunnels komen samen, gaan uiteen
met steeds dezelfde, piepende remmen.

Ik zit op mijn stof, lees de haltes, steeds
dezelfde, door het raam dat niemand weerkaatst.

Ik zoen de koude naam op het scherm
van mijn mobiel. Delete de enige sms.

Het tl licht heeft weer niks verklaard.
De nacht bezit geen bed om in te slapen.

Het is vroeg in de gapende stad.
Het is laat in mijn geeuwende leven.

woensdag 28 juli 2010

Tekening

Als je je te vinden legt
achter een torenhoge
glimlach

als je gaat liggen in
de vorm van een
horizon

als ik naar je toe wil je wil
beklimmen van je af wil
vallen

met al mijn perspectief
gericht op je
verdwijnpunt

neem me dan maar
één keer in de
maling

en kom daarna
gewoon weer
terug.

Zou je van me houden

Als ik nu eens heel zachtjes
alsof ik fluister je zou aaien
met twee handen door je haren
en een tong over je rug

als ik je eens heel teder
alsof ik je streelde zou vertellen
wat ik allemaal nog kan
en alles wat je horen wilt

zou je van me houden dan
en zou ik alles mogen doen
om je warm te laten zijn

en te laten vliegen door
de ruimte met je armen
uitgestrekt

met je haren om je heen
als lange zachte diertjes

en je mond die in slowmotion
allerlei pleziertjes zucht

maandag 26 juli 2010

Boek

Ik heb je in een boek gevonden
en je daar gelaten het boek
overal mee naartoe genomen
en je alle plaatsen laten zien

je daarna op een plank gelegd
en nooit meer afgestofd
je wel duizend keren iets gezegd
maar je laten liggen

als een dode in de kist
over je gepraat alsof je
mijn grootste was

en je uiteindelijk
laten liggen toen ik
ben verhuisd.

zondag 25 juli 2010

Hel

Nee hoor, dat heb ik niet, zei je. En je had het niet.
Je had het nooit. Behalve daarin altijd gelijk.
Dat ergerde me nog het ergste aan je.
Het was altijd gissen naar betekenissen.

Ook al wist ik dat die er nagenoeg niet waren.
En als er dan eens eentje was, was het iets
veel te symbolisch. Of cryptisch als de zwaan
en haar doekje. Keer dat om, zei je, en je weet

wat ik bedoel. Maar ik wist het niet. En dat ergerde
me mateloos. Je was geen goede liefde.
Meer eentje die toevallig was voorbij gekomen.

Eentje waar ik als het ware even doorheen moest.
Om vanalles in te zien. En vanalles te raden.
Je was een hel. En ik aanvaardde je.

Gezien

Dat je even een kijkje ging nemen.
Om de hoek of zo. En dat je wegbleef.
Jaren later kwam je terug en had je nog steeds
blonde haren. Maar een veel ouder gezicht.

Je zei: ik heb veel mannen gezien. En ik weet
dat ik dat erg vond. Maar dat ik het je gunde.
Die ervaring. Van kennen en gekend worden.
En natuurlijk het verdriet. Van niet meer willen kennen.

Je zei: nu wil ik hele dagen niemand zien.
En ik vroeg of je wilde dat ik wegging.
Dat hoefde niet.

Je had nog wel even voor die behoefte
zou toeslaan. Je had nog wel even voor
ook ik te veel werd.

En je ging zitten en bleef zitten tot ik alles
voor je haalde wat je nodig had en je
vertelde je verhalen over elke man.

Ik luisterde en deed wat je me vroeg.

Moment

Ik weet niet waarom de poes in de boom blijft.
Jij, met je benen opgetrokken, op de bank. Ik in bed.
We hebben geen van drieën een motief.

Er is geen hond in de tuin. Niks op teevee.
En ik ben allang niet meer moe.

Misschien zijn we bang voor de vastberadendheid
van de aarde. Ons te solide. Ons te massief.
Misschien zijn we bang om iets te verstoren.

Bijvoorbeeld het moment. Elkaars rust. De vrede.
De poes miauwt niet. Jij geeuwt geruisloos. Ik draai me om.

We schuilen in elkaars aanblik voor de anderen en onszelf.
We vluchten in de stilte. Genieten van de stilstand.
En we houden elkaar ondertussen strak in de gaten.

De poes vanaf haar tak. Jij vanaf je kussens.
Ik vanonder de lakens. En ik weet niet waarom,

maar ik zou dit moment willen vangen. En het jarenlang bewaren.

vrijdag 23 juli 2010

Station Haarlem

Ze leest Greene en doet dat met een paar
leren laarzen. Haar haren bindt ze lezend samen.
Het boek op haar schoot. Benen naast elkaar.
Ze kijkt op en ziet wat donderwolken overdrijven. Ze denkt:

er zal van mij niks over blijven. En ze waant zich
in haar diepste droom al een piepklein beetje dood.
Ze wil erover schrijven. Pakt haar tas en ziet uit haar
trance gehaald de jongen naast zich. Hij zit het al te doen.

Zijn potlood krast. Ze verzint dat hij schrijft:
En ze loopt wel duizend jaren op een wenteltrap
die als ze bijna boven is onder haar leren laarzen
verdwijnt. Dan valt ze duizend jaren terug.

En ze schrijft het op en als ze hem dankbaar
wil aankijken is hij opgestaan.

En ziet ze slechts zijn rug.

zondag 18 juli 2010

Slachtoffer

Hoe kon hij anders dan zacht jammerend bedenken:
een man is helemaal niet de kwade.
Hij weet wat het is liefde te schenken.
(Al staan de beste minnaars op de kade.)

En hoe ook wist hij als geen ander ineens:
een vrouw is het die slachtoffers maakt.
Al weet ze het vaak fijntjes te verdraaien.
Of ze krijgt hem klein. En hij zegt iets gemeens.

Hij heeft haar gevraagd nog één keer bij hem
terug te komen. Al was het maar een nacht.
Al was het maar voor een paar uur mogen aaien.

Ze heeft hem harder dan ooit afgewezen.
Dat is het met een vrouw: zij heeft de macht.
Dat is voor hem nu wel bewezen.

Ruzie

Zomer. Bomen houden wanhopig stand
tegen brandjes door de droogte.
Jij steekt nog een sigaret op.
De natuur heeft je nog nooit geïnteresseerd.

Je ligt op een kleed voor de tent.
Ik streel je met te koude handen.
Je zegt dat ik maar door moest gaan
dat je er langzaampjes aan went.

We zijn op vakantie en hebben pas
vijf keer ruzie gemaakt in zes dagen.
Dat is een gemiddelde van minder
dan één keer per dag.

"Zie je nou, dommie?
We kunnen het wel", zeg je met een lach.

zaterdag 10 juli 2010

Ik begrijp alles

vrij naar Anne Broeksma

Meisje uit het jaar 1987 dicht. Over billen
op de warme stenen van een straat waar
niemand komt. Een gedicht uit mijn straatje.
Een jonge vrouw uit een reeks dromen.

Meisje ziet er uit alsof ze uit een deken
bladeren is opgestaan. Groenig.
Met lichtblauwe ogen. Haar dat neigt
te dansen. En een neusje als die van

de zalm: eentje om lief te hebben
en met een vinger langs te strijken.
Eentje om met de volste aandacht

naar te blijven kijken. En dat mogen.
En haar pogen te bereiken. Voor mocht ze
dat deken bladeren nog eens willen delen.

En dat dan onbeperkt begrijpen.

dinsdag 6 juli 2010

Verlaten

We hebben van alles. Elkaar ooit gekregen,
verloren, weer opgezocht, vaarwel gezegd. Zegen
is iets als elkaar mogen houden
en dat van elkaar blijven doen. Zouden

we dat hebben gedaan? Als we niet bij gebrek
aan toch niets beters bij elkaar waren gebleven.
Okee, op het punt gestaan, een keer of zes zeven,
maar ons altijd weer omgedraaid bij het hek.

Vind je het niet gek, dat iedereen toch van elkaar
blijft wegrennen tot ze in de armen van een ander maar
voor even blijven om vervolgens enzovoorts?
't Is bij ons ook zo gegaan: verlatingskoorts.

Nu zit jij ergens op de bank van je nieuwe vlam.
Ik op die van de mijne. Wetend dat wat kwam
later weer zal gaan. Wetend dat we er 't beste aan hadden gedaan
bij elkaar te blijven. Dat ik op moment van schrijven

op kon staan, jou kon roepen, je dit kon laten lezen.
En dat we beiden wisten: we hebben niets te vrezen.

donderdag 1 juli 2010

Gehad

Vanalles gehad. Een voltooid wij.
Onvoltooid lijden. Vergooide tijden.

Alles nog voor je. Dingen nog altijd
kunnen doen. Niet gemaakte keuzes.
Ongemaakt geluk. Achterhaalde verwachtingen.
Idealen. Onaffe verhalen. Meer toekomst.
Minder toen. En nog te dromen dromen.

Dat heeft het verleden, zeg ik tegen haar.

Ze doet haar horloge af en draait het minutenlang
uren terug. Ze glimlacht. En zucht.