donderdag 3 mei 2012

Arbeid

Nu nog zijn wij samen en is de straat
een schets van laat: donker tijgert
door de steegjes weg, door 't licht
verjaagd. Vogels, nu de merel toch
begonnen is, doen hun dagelijkse ding.

En het is niet dat Amsterdam er lelijk
van geworden is, of mooi, maar jij -
dikke ogen van het moe-zijn, als twee
ballen die begonnen zijn elkaar over
heel lang te gaan raken, te verpletteren
misschien. Er is een pisgeur overal,
de felle kleur van een leeglopende ballon
wordt vaal. Er dobbert dag op de dingen.

Alles hijgt na.

Aan [naam]

Voor Sylvie Marie en David

Nu hoef je nog maar in één hokje, en wij
zijn daar allemaal geweest, maar weet:
er zullen er meer volgen, wellicht ontelbaar
veel. Ze zullen groot zijn soms en donker,

leeg of juist benauwd en vol. Je zult er
je weg in moeten vinden. Er zullen er zijn
waarvan de deur achter het behang of zelfs
niet eens bestaat. Ga dan terug naar waar

je eens was, verenigd met alles wat jij toen
aan het worden was. Je bent alleen nu, koester
dat, hou van deze onvoltooide tijd.

Pas jezelf de juiste glimlach vast, waaraan
de mensen je herkennen gaan, verwarm je ogen
en train je vingers. Het zal met pennen mogen.

*

We leggen munten op de rails, tot
de trein ze verminkt en plat maakt,
kortstondig verwarmt alsof ze voor een
land zijn waarin we daarmee en alleen zo
lang ze warm zijn kunnen betalen. En zo

heb ik haar lief: zij die zichzelf vermomt
als zichzelf, zich plat probeert te maken.
Zo kort als ze warm is.

Dat ze achter een boom gaat staan, te smal
om achter te verdwijnen, roept: ik ben verstopt,
je zult je me nooit meer vinden.

Dat zij het land is waar ik naartoe ga,
maar niet in mag, platzak met haar probeer
te praten.

Hoe akelig verfijnd kan alles zijn? Zo akelig
als wat leeftijd doet met wijsheid: haar met
elk beetje meer verzwaren. Tot ze letterlijk
ondraaglijk is geworden, tot ik de laatste

munt bewaren mag en heel moet laten.

Zelfportret als eiland

Dit eiland. Dit bewandelbaar stuk aarde
in het water, hier komt nooit nog iemand
weg. Geen mens of dier, geen plant of zaad,
geen ziekte raakt hier ooit vandaan.

Hier is het een komen van gaan, van sterven.
En wie denkt: daar ontkom ik nog wel aan,
zal nog het snelst verdwijnen. Wetenschap
is de overtreffende trap van hoop. En wie

denkt dat dat doet leven, heeft het mis. Want
hoop is om het even: goed of kwaad. Uiteindelijk
zal iedereen die hoop alleen hebben gehad.

Hier blijft elk geheim bewaard, dit eiland,
dit stuk lichaam in dit zelfmoordbad:
ik heb het onbewoonbaar verklaard.