vrijdag 29 april 2011

Dankzij de appel

Eens verdwaalden we, in een stad, we liepen
tussen onaffe huizen, uit het gewapend beton
staken ijzeren staven, alsof het een open botbreuk had.
Het was warm en niemand wees ons de weg.

De mensen spraken amper met elkaar.
We wurmden ons door de drukke steegjes,
en hoopten uit te komen op een grote straat.
Er heerste stilte. Op het sloffen van sandalen na

geen geluid. Een appel rolde uit zijn mand,
viel op de steile straat en denderde omlaag.
Tussen de witte jurken van de mannen en
hier en daar een zwarte boerka door.

We volgden hem. Soms bleef hij steken achter
een stoeprand of een kraam. Dan schopte iemand
er gelukkig tegenaan. Want dankzij de appel
vertel ik dit verhaal.

zaterdag 16 april 2011

Tekening

Een landschap. Wat huizen met in hun midden
een kerkje. Veel groen. Er is niet veel te zien.
Niets is er echt iets aan het doen.
De dingen gapen van verveling.

Een groepje wolken hangt er als jeugd
in de lucht. Het gras laat zich beroeren door
een zwakke wind en bloost zijn velden donker.
De rivier kromt zich rond het dorpje met een zucht.

Lavendel geurt onzichtbaar traag.
Een groepje bomen ruist zijn roddels aan elkaar.
Asfalt ligt loom te zweten.

Een fietser moet nog zo'n vijf kilometer.
Veel wacht er op betekenis.
Alles twijfelt. Niets is zeker.

woensdag 13 april 2011

In april

We staan in de tuin, ik leg een hand voor je ogen
en hou je voor: de tuin is honderd meter diep en
er staan hoge bomen. Er zijn plaatsjes om te zitten
in de zomer. En er stromen beekjes die ontsprongen
in de bergen, die je tussen de bomen door net ziet.

Je geniet van het idee en zegt: ik was hier eerder.
Precies op deze plek. Je snuift de geur op van lavendel.
En je wijst blind aan waar de schutting werd beklommen
door planten die dat doen. Je zegt: het immergroen,
de rododendrons, bloessem in de lente en de dennen

Je laat je verwennen door de herinnering aan alle dingen.
Je zegt we zongen aan het kampvuur bij de heg.
Dan haal ik m'n hand weg. En je ziet niks van alles
wat we noemden. Je kijkt bedroefd en draait je om.
Begint dan toch te lachen. Op klaarlichte dag, zeg je.

En kijk eens hoe hij straalt! Ik vraag wat je bedoelt.
Je zegt: misschien geen tuin, maar we hebben,
in de tijd dat we ervan droomden, wel de volle maan gehaald.

maandag 11 april 2011

Belle

naar H. de Coninck

Weet je nog hoe we door Brussel liepen,
op zoek naar de weg, te koppig om ernaar te vragen?
En hoe we zeiden: we wagen het erop,
linksaf sloegen, en er waren?
Nu zal ik voortaan altijd bij die straat, op die hoek,
als ik daar weer ben, aan je denken.
Laten we zeggen, omdat ik de straten van die stad
niet goed uit elkaar ken: in heel Brussel.

En weet je nog hoe we de maandag erop aan de Schelde,
jij met zonnebril, ik met meekleurende glazen,
verzonnen dat we de boten voorbij konden blazen?
Elke keer dat ik daar weer sta, zal ik aan je denken.
Laten we zeggen, omdat ik niet zo goed ben in steden herkennen:
aan elke rivier. In elke stad. En omdat in mijn herinneringen
alle dagen door elkaar zullen gaan: altijd.

woensdag 6 april 2011

Herinnering

Als een miereneter vangt de tijd
onze levens. Je raakt er met de dag
meer van kwijt, maar wel heel kleine
beetjes, beestjes. Evens, momenten.

De tijd is tandeloos. Ze likt slechts met haar
plakkerige tong voorzichtig ons geheugen op.
Onze stamboom hebben we volledig moeten enten
om te kunnen voortbestaan.

Met de teleurstelling van bezinning
zijn we naar het raam gegaan.
Alles is weer goed, de rust is weergekeerd.
Maar waar is het concretum?

Waar is het woord dat aanduidt wat we voelden,
en past het wel of niet in het metrum?
Ook naar buiten starend schudden we van nee.
Er is niet te zien wat we bedoelden.

De tijd verslindt elke herinnering.

Bij nader inzien hebben we er vrede mee.

dinsdag 5 april 2011

Fragments d'un discours amoureux

naar Jan Drost

Wachten is blijven
wachten en F5'en,
is dromen van twee lijven,
is leven en erin beklijven.

Wachten is even,
maar dan even lang,
wachten is bang,
is als bij Barthes
negenenegentig dagen
zonder klachten,
onderaan haar raam,
op een krukje
zitten smachten en dan,
opstaan en vertrekken,
zonder om te kijken,
en geheel in zwang.

Moeilijk te krijgen
spelen, dat is wachten,
het is al die nachten
de eenzaamheid delen
en zeker weten dat jullie
op z'n minst gelijk dachten,
is vervolgens iets doen
wat zij niet verwachtte.

Wachten is machteloos,
is op je schermen turen wel
zestig keer
per minuut, het is niet meer
durven kijken.

Wachten is eraan bezwijken.

maandag 4 april 2011

Kindertijd (2)

Warme zondagen waren de fijnste,
voetballen met iedereen, ook met de kleinsten,
en voor iedereen een flesje limonade
plus twee koekjes van Verkade.

Je werd gekozen of je werd het niet,
het was ons allemaal om het even.
Streven was zoiets: je deed het niet,
je deed het later maar, in het echte leven.

Het waren dagen waarin we allemaal
niet wisten hoe je weten moest.
En er goed in geworden waren.

De jongens verdomden elke vorm
van zich ergens druk om maken.
Er waren meisjes die daar
gelukzalig naar zaten te staren.

En meisjes die het vertikten je te zeggen
wat ze zojuist over jou verklikten.
En aan wie. Met welke gebaren.

Kindertijd (1)

Warme zondagen waren de fijnste,
voetballen met iedereen, ook met de kleinsten,
en voor iedereen een flesje limonade
plus twee koekjes van Verkade.

Je werd gekozen of je werd het niet,
het was ons allemaal om het even.
Streven was zoiets: je deed het niet,
je deed het later maar, in het echte leven.

Het waren dagen waarin we allemaal
niet wisten hoe je weten moest.
En er goed in geworden waren.

Meisjes die het vertikten je te zeggen
wat ze zojuist over jou verklikten.
En aan wie. Met welke gebaren.

zondag 3 april 2011

Poëzie (1)

Poëzie is als de film De Engel van Doel:
zwart-wit en met ijzersterke beelden.
De dood ploetert er in rond als kinderen
door ondiep zeewater op het strand.

Een groep mensen kleiner dan de fanfare zelf
volgt de fanfare. Dat is poëzie:
waar het om gaat vergroten. De regie
in handen houden en daarin alles slopen.

Poëzie is hopen. Hopen dat alles blijven zal.
En tegelijkertijd de dingen weg zien gaan.
Wel zeker vijf keer een brief negeren.

Nergens meer van willen leren.
Poëzie is deuren dichtdoen die aanstaan,
niet meer door het gat waar eerst een deur zat willen gaan.

Vroeger

We waren jong en dachten over de dingen
als over een verjaardagstaart: je kon erboven zingen,
en aan iedereen een stuk uitdelen,
maar je kon ook alles houden,
we waren nog zo jong dat zelfs die hebberigheid
niet ging vervelen.

Tijd was iets waarvan je nog zoveel had,
dat je er niet eens op hoefde letten.
Het was zelfs nog voor vroeger.

En toen het vroeger werd nog voor eerder.
En eerder dan welk later ook.

Het was een vroeger waarin alles nog kon,
werk was iets waaraan je nog niet begon,
maar wat je zeker af zou maken.