zondag 24 oktober 2010

Zelfsonnet

Tussen verwarde laptopsnoeren,
bespreekt een jongeman zijn wil:
ga ik vandaag nog naar de hoeren?
krabt hij bedachtzaam aan zijn bril.

De wereld is van appelschil,
de mensen in de stad zijn boeren,
en als ik me nu gewoon verveel,
en houd van opgewonden loeren

naar de vrouwen achter glas,
ze staan daar als op mij te wachten,
en dragen ondergoed dat in het rode schijnsel liegt.

Hij wou liever dat hij niet zo was,
het zou zijn onrust flink verzachten,
hij wil een meisje, en dat hij haar dan niet bedriegt.

Voor vader

We zullen samen zijn, net als toen jij voor het laatste
en ik voor het eerste jaar de vijftig kilometer moest.
Alles voor een kruisje. Maar niet het kruis. Je zult
sterven, ooit, later, als jij er nog te jong voor bent,

en ik daarom ook. Jij bent zo'n vader die overal
jong genoeg voor is. Marathons, een kleinkind,
rauwe vis. We zullen samen zijn, na allerlei ellende,
ellenlange discussies en een knuffel nadien.

En papa, als kind vond ik het eng als je niesde,
dat was niet alleen hard, ik dacht ook dat je hart
het onherroepelijk begaf. Maar je bent taaier

dan je te horen gaf. En ik mis je baard, die prikte
mij via mijn wangen wakker. En prikte me 's avonds
als ik daar zin in had in slaap.

zondag 17 oktober 2010

*

Egbert is een echt groot mens,
een McDonald's nomade,
die zwerft tussen hamburgers
en happymeals. Likt zijn tengels af
al uren voor zijn voedertijd.

Hij is in strijd met de zwaartekracht.
Houdt een spiegel bij
om zijn geslacht te zien.

Maar het bad is, eens per week, halfvol.

Niña

'Dingen beginnen altijd eerder dan je denkt.' - Niña Weijers

Er staat een kopje in de vensterbank,
theevlekken op de bodem. Een meisje
ruimt het op, wast het af, zegt dit kopje
was al vies voor het ooit bestond

en jij al dood vanaf de dag dat je werd
bedacht. Alles is zijn eigen rivier die
uitmondt in een zee van niks. De mens
ligt op het strand, kuststrook die alles is,

op een eiland in die zee. Ik zeg: het
instorten van elk gebouw begint voor het is
gebouwd. En ook op dit moment begint er iets
kapot te gaan waarvan een meisje houdt.

dinsdag 5 oktober 2010

Ochtendritueel

De vanzelfsprekendheid waarmee ze opstaat:
een ik-ben-wakkerglimlach op haar gezicht,
een ik-ga-ontbijtenkusje op mijn wang en de
nu-jij-nogklap waarmee ze de deur dichtslaat.

De geur van geitenkaas en honing als ik later
de keuken binnenkom. Haar nu-pas?-vragende
gezicht. Mijn hoofdpijn die ze tussen twee handen
neemt, waar ze zachtjes tegenaan blaast, en die ze

door de gootsteen spoelt. Zo, nu niet meer zeuren,
gaat haar hand door mijn haar. Ze pakt een stoel
zet hem voor me neer. En schenkt de thee in met

een gebaar dat ze van me houdt. Gewoontjes,
niet te zwaar. En als ik klaar ben zegt ze eindelijk:
vandaag is als elke zondag, nietwaar?

Niemand

Een mok whisky naast me. En jij die komt vragen
of ik niet eens moet gaan slapen. Me komt zeggen
dat ik zit te geeuwen. Ik die zeg dat je maar zeurt.
Jij die daar lauw op reageert. En er is nadien niks

om me bij neer te leggen. Dat lijkt me eenzaamheid:
wel iemand hebben om eigenlijk naar te moeten
luisteren. Maar geen enkel oog hebben voor het gevaar
van daar niet op ingaan: liefde gaat ebben.

Een beeld verstomt in mijn hoofd.
Ik kan er niet bij. Graai ernaar in een bak vol
beelden om mee te zeggen wat ik wil.

Ik doe allang niet meer zo lief als eens beloofd,
ben de vleesgeworden blindheid, een mol van een minnaar.
Ik doe alles verkeerd, en jij alles alleen maar goed.

zondag 3 oktober 2010

Het geweer doodt de liefde

Het geweer doodt de liefde,
mannen erotiseren een pasgestorven
vrouw, de straat gaat door met varen.

Het hier en nu omhelzen een hond,
de wereld maait haar laan, een kind
vliegt op, een kaars dooft het boek.

Jij propt de terugreis in je koffer,
verbrandt de heenreis en schrijft
met een toverstok in de lucht:

hoesten jullie je maar dood, jullie
natuurwetten zijn de onze niet, taal is
maar een fauteuil voor wie gezondigd heeft.