maandag 15 augustus 2011

*

We gingen altijd lopen. Da's goed voor mij, legde ze me uit.
En naar de reden gevraagd, keek ze om (ze liep tien meter
voor me). Dan zei ze: zie je al dat groen hier, hoor je dat gefluit?
De vogels lijken het hier goed te doen. Ze klinken mooier, beter.

Altijd als ze ergens was, verlangde ze naar ergens anders zijn.
Niet omdat ze zich nu zo ontheemd voelde, of eenzaam overal.
Nee, zei ze, ik vind denken aan een andere plek gewoon zo fijn,
en als ik dat dan doe, wil ik er ook heen, dat moet ik dan. En zal.

We knuffelden geregeld, soms kreeg ik zelfs een kus op m'n wang.
Maar altijd moesten we bewegen; nooit stond ze volledig stil.
Zelfs als ze sliep bewogen nog haar benen. Ik vroeg: ben je bang?

Nee, hoor, zei ze, helemaal niet. Maar als er iets is dat ik niet wil,
dan is het wel bewegingloos door het leven gaan. Snappez-vous?
Toen ze ziek werd, werd ze eigenlijk pas beter. Ze was toen zo moe,

dat ze zei: het mag me dan totaal niet staan, ik leg me erbij neer.
Ze ging die avond voor het laatst naar bed. Ze vroeg: doet het je zeer,

mij niet meer te zien lopen? Ben ik niet als de zomer zonder vogels,
een koe zonder staren, of als een oude oorlog zonder kogels?

Ze bracht uitgerekend mij tot bedaren, terwijl juist zij op sterven lag.

Ze deed niet lang erna haar ogen toe. Ik sloot ze, dacht: de laatste keer,

dat je naar ergens anders mag. Daarna hoeft het nooit meer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten