vrijdag 3 september 2010

Zij, de wind en het water

Ze denkt dat de wind het gefluister
is van de doden. 'Moet je horen',
zegt ze. 'Allemaal woorden.'
Ik hoor niks, hoe goed ik ook luister.

'Ze zijn op reis en maken voor ons
een omweg. Soms zitten er tussen
die je heel graag willen kussen.
Dan hoor je bv. een plons.'

Ik pak een steen en gooi hem in het water.
'Hee, daar moet je niet mee spotten!
Kijk maar uit, of je zult rotten.'
En ik zeg iets over mij een zorg voor later.

Ze is er ook heilig van overtuigd dat de wind
voor haar de ware vindt.
En als ik dat onzin noem
zegt ze dat ik mezelf daarmee tot eenzaamheid verdoem.

Ze knielt bij het water en begint een verhaal
over de stroming. Dat dat ongeboren mensen zijn.
Ik zeg dat ik haar leuk vind en echt wel lief en fijn.
Maar dat ze ook kan overdrijven. En noem het wartaal.

Dan zegt ze: 'Nu heb je het verpest.
Ik wilde best met jou een keer, je weet wel en zo, best,
maar als je me niet serieus neemt, en niet naar me luistert
kun je me vergeten.'

Dan beloof ik, om me niet langer schuldig te weten:
'Goed dan, het water zijn mensen in spe.
En ik zal voortaan letten op wat de wind me influistert.
Mag ik nu dan met je mee?'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten