donderdag 27 oktober 2011

Aun hay espacio

Ik zat aan de rand van zijn bed en hij sliep.
Vredig als een kat die op de bank lag te spinnen,
vredig als een man die ziek was, maar nog even had.

Zijn handen lagen in de houding, klaar om dood te gaan,
maar wel op zijn manier, met links een opgestoken duim,
en rechts zijn middelvinger. Die was voor god.

Zijn ogen gingen open en toen hij me zag, vertelde hij
bevlogen over scheepjes die konden varen
op het geluid van spelende kinderen en ik nam
de weken erna alles wat daar iets van weg had op.

Ik zat weer aan zijn bed. Hij wees zwijgend naar buiten,
naar de maan. Hij vouwde van zijn laken een schip. Ik vroeg
of hij al wilde gaan? Hij knikte. Ik nam mijn opnamen erbij
en speelde ze volledig voor hem af. Bedankt, zei hij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten