woensdag 16 november 2011

Memoire

Ik lig met open ogen,
gericht op zwarte gaten
in het plafond,
een rug naast me.

Wat ik eens kon: uren
in de lotushouding
tot iemand me kwam halen
en dan zeggen: laat me.

Wat ik nooit ga kunnen:
strelen, menen dat ik
van de ander hou.
De rug vraagt om dekens
tegen kou. Ik weiger.

Als de reiger staar ik:
de vissen zwarte gaten
in mijn geheugen. Met rook
gevulde kamer, hartvormige
chocola, een op slot
gedraaide la met foto's
van hoe ik blijf gissen.

Als ik opsta, ziet de rug
er doodmoe uit. Hij heeft
te vergeefs en lang verlangd
naar een warme hand.

Buiten hangt de lucht
teneergeslagen rond
de kragen van het gebouw,
de mist drukt met volle kracht
de wereld samen. Dan zie ik
een man, hij heeft een houten
lichaam en het gezicht
van mijn verleden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten