maandag 26 december 2011

Soms

Soms dacht ik dat je dood was. Je lag,
opgemaakt, haar gedaan, jurk aan, in bed.
We hoefden er alleen een kist omheen te timmeren.

Soms staarde je minutenlang zonder
te knipperen naar niets. Alles liet je staan,
je dacht: dat ruimt een ander op en als het
even kon, had jij dat ook met jou gedaan.

Soms dacht ik dat het ongeluk jouw lichaam
aangetrokken had, en dat het paste als een maatpak.
Het waste zijn kleren noch trok het ze uit in bed.
Iets keek vanuit jou mee. Er is niets dat jou nog redt.

Soms dacht ik dat. Maar nu jouw leven zijn laatste zet
heeft gedaan, kleeft er niets anders aan jouw lichaam
dan stollend bloed. Naast je ligt je mooiste jurk al klaar.

woensdag 16 november 2011

Memoire (1)

Ik lig met open ogen,
gericht op zwarte gaten
in het plafond,
een rug naast me.

Wat ik eens kon: uren
in de lotushouding
tot iemand me kwam halen
en dan zeggen: laat me.

Wat ik nooit ga kunnen:
strelen, menen dat ik
van de ander hou.
De rug vraagt om dekens
tegen kou. Ik weiger.

Als de reiger staar ik:
de vissen zwarte gaten
in mijn geheugen. Met rook
gevulde kamer, hartvormige
chocola, een op slot
gedraaide la met foto's
van hoe ik blijf gissen.

Als ik opsta, ziet de rug
er doodmoe uit. Hij heeft
te vergeefs en lang verlangd
naar een warme hand.

Buiten hangt de lucht
teneergeslagen rond
de kragen van het gebouw,
de mist drukt met volle kracht
de wereld samen. Dan zie ik
een man, hij heeft een houten
lichaam en het gezicht
van mijn verleden, grauw.

Memoire

Ik lig met open ogen,
gericht op zwarte gaten
in het plafond,
een rug naast me.

Wat ik eens kon: uren
in de lotushouding
tot iemand me kwam halen
en dan zeggen: laat me.

Wat ik nooit ga kunnen:
strelen, menen dat ik
van de ander hou.
De rug vraagt om dekens
tegen kou. Ik weiger.

Als de reiger staar ik:
de vissen zwarte gaten
in mijn geheugen. Met rook
gevulde kamer, hartvormige
chocola, een op slot
gedraaide la met foto's
van hoe ik blijf gissen.

Als ik opsta, ziet de rug
er doodmoe uit. Hij heeft
te vergeefs en lang verlangd
naar een warme hand.

Buiten hangt de lucht
teneergeslagen rond
de kragen van het gebouw,
de mist drukt met volle kracht
de wereld samen. Dan zie ik
een man, hij heeft een houten
lichaam en het gezicht
van mijn verleden.

woensdag 9 november 2011

Route

Als alles behalve ik
in cirkels ging, zou ik
altijd blijven staan
langs de jouwe: je komt,
je gaat en komt terug.

Het rondzingen van
jouw naam en het open-
gaan van de dingen:
rozen, deuren, werelden,
bruggen en een wond –

het doet me zeer, leert me
dat omkeren, me ervan
wegdraaien soms beter is.

Maar ik wil jou zien en het
verval en hoe je telkens
weer een beetje bent
veranderd.

Als de tussenpozen lang
geworden zijn en ik telkens
moet wachten tot ik jou
in de verte aan zie komen

vraag ik me hardop af
wanneer het einde zich
buiten mijn zicht zal openbaren

en wil ik er moe van raken.

maandag 7 november 2011

Heet me gelukkig

Naast jou in bed en het is warm
op mijn huid van je adem. Ik zeg
een getal onder de honderd en je
raadt het.

Dan zie ik zie wat jij niet ziet en
zonder iets te vragen zeg je mij
naar de ogen. Met je nagel teken
je een luik op mijn rug.

Daar haal ik al je ingewanden uit,
zeg je, en ik stop er witte watten in.
Je wordt mijn teddybeer.

Je krijgt een veer en inkt en je zult
aan een tafeltje schrijven. Je moet tot de
taal precies een ons weegt blijven.

maandag 31 oktober 2011

Halverwege

We speelden een countryliedje na en je brak
bij wijze van spaak mijn soepstengel. De oudste
stoel werd het zieke paard en ons bestolen kamp
was de lege speelgoeddoos. Het meegenomen geld:

dof bestek. Het hek dat ons insloot elkaar. Je vroeg
versta jij het, wat zingt ie? Ik zei ik hoor niets tot de
whisky. En we dronken water tot we klotsten en we
hikten en we hinnikten tot je brieste dat het paard

nog moest eten. Je maakte van een servetje een zak
waar je een brandende lucifer in stak. Nu zal niemand
ons lastigvallen, zei je trots. Een plavuis werd de rots

waar je op ging slapen die nacht. Je zult wel niet zien
hoe het met me gaat, zei ik, maar ik ben blij dat ik hier
met jou zit. Ik was een roestige spijker in verloren staat.

donderdag 27 oktober 2011

Aun hay espacio

Ik zat aan de rand van zijn bed en hij sliep.
Vredig als een kat die op de bank lag te spinnen,
vredig als een man die ziek was, maar nog even had.

Zijn handen lagen in de houding, klaar om dood te gaan,
maar wel op zijn manier, met links een opgestoken duim,
en rechts zijn middelvinger. Die was voor god.

Zijn ogen gingen open en toen hij me zag, vertelde hij
bevlogen over scheepjes die konden varen
op het geluid van spelende kinderen en ik nam
de weken erna alles wat daar iets van weg had op.

Ik zat weer aan zijn bed. Hij wees zwijgend naar buiten,
naar de maan. Hij vouwde van zijn laken een schip. Ik vroeg
of hij al wilde gaan? Hij knikte. Ik nam mijn opnamen erbij
en speelde ze volledig voor hem af. Bedankt, zei hij.

woensdag 26 oktober 2011

Gebroken

Er ligt gebroken kroepoek op de grond.
Gevallen, zegt ze. Niet gegooid? vraag ik.
Nee ik, zegt zij. Ik loop op haar af.
Onder mijn voeten kraakt het eten.

Ik heb... beginnen we tegelijk. Wat jij?
Weer allebei. Jij eerst, zegt zij. Ik heb
mijn tanden niet gepoetst. Ze lacht, zegt:
En ik een blok beton op mijn geweten.

Ik vraag waar ze inhoudelijk op doelt.
Ze zegt dat het op misverstanden stoelt,
maar dat ze niet maar voor één keer gevallen is

en zeker niet alleen voor mij. Ik blijf kalm,
zeg dat ze niet alleen de kroepoek heeft verknald.
Langzaam breekt dan toch mijn hart. Het valt.

zaterdag 22 oktober 2011

Triktrak

Alles is een spel, zeg je. Stapels heb ik doorgespit
en kwam uiteindelijk bij triktrak uit. Twee spelers,
zwart en wit, die worden geboren uit een vakje,

volledig moeten zijn ingespeeld voordat ze elkaar
tegen mogen komen, samen verder mogen gaan.
Het lijkt wel angst, zo hard als ik verdedig en zo laf
als dat we elkaar slaan.

We zijn vaak deels bij af terug, maar
met het geluk dat uiteindelijk de liefde overwint,
komt er één als eerste aan, die heeft gewonnen.

Waaraan we zijn begonnen, vraag ik, halverwege,
we hebben elkaar zojuist voor het eerst gezien.
Ik weet het niet, zeg jij, aan eindigen misschien.

donderdag 20 oktober 2011

1

Regen maakte meren. Over hun bodem
liep ons pad. Oversteekstenen, zo glad
als we die dag alles vergaten waar we
anders zo mee zaten. Wat ons wel dwarszat,

waren de kilometers die achter ons lagen –
de terugweg liet het niet toe nog te keren –
maar ook het klimmen en dalen dat nog
voor ons lag, zagen we niet langer zitten.

We rustten wat en rustten nog wat langer,
tot het stilzitten te koud werd en het lopen lonkte.
Onze benen verstijfden al bij de gedachte.

En toen ik zei dat dit niet was wat ik er tevoren
van verwachtte, werd je boos, je vond me zwak.
Je liet opzettelijk een tak los in mijn gezicht.

zondag 16 oktober 2011

Zelfportret als Anne Broeksma

Natuurlijk zijn er mannen verliefd
op mij, of boos of jaloers. Ze heten
bijvoorbeeld met een J. Ze kunnen
weinig verdragen, maar ik sla ze
rustig gade, vanaf mijn podium,
waar ik eigenlijk altijd op sta, ook
als ik eens niet hoef voor te dragen.

Maar ik spreek zo mooi, ik weet
zoveel, ik heb van alles wel een
beetje kaas gegeten of ik kan in
elk geval heel goed doen alsof.

Mijn gedichten schrijf ik keurig
netjes over in een schrift, dat
vinden de mensen leuk, zo'n
imagootje. Ik berijd ook graag
stokpaardjes, of heb het wel
over andere dieren. Bovendien
wil ik een kind en wie dat raar
vindt, duw ik dat gerust een
keer meer door de strot.

O ja, trouwens, in Delft was ik
met zo'n man, of eigenlijk twee.

En belde ik met God.

zaterdag 15 oktober 2011

Schiereiland

We waren een tijdje samen, helemaal, op zoiets
als een schiereiland en we staken elkaar de ogen
uit: zie je hoe goed ik met iemand kan samenzijn,
kijk je wel, ik raak er met de dag een beetje beter in.

En we kéken onze ogen uit, naar de zee, we zeiden
dingen als: stel je voor, de horizon die geen zin meer
heeft en een lus legt in zichzelf. Of: als we een bootje
waren zouden we zinken van geluk. Of we zeiden niks.

Dat waren de mooiste momenten. Stiltes die geen pijn
deden, maar er waren om het leven luid te laten zijn.
Op een dag spraken we af dat we het zo zouden doen:

we zeiden hele dagen niets, tot de zon onderging,
dan verzuchtten we dat mooi altijd korter duurde
dan niet mooi, en daarna gingen we slapen.

maandag 10 oktober 2011

Illusies

voor Pieter Van Parijs

Zag je een foto van jezelf, zei je kijk
dat ben ik, zie je hoe gelukkig ik daar leek,
het is me daarna nooit meer gelukt.

Ga je gebukt onder dat beeld van
zie mij nou stralen en gaat het gepaard met
verdrietige gedachtes.

Je wachtte nachten op iets dat groeien moest,
en niemand mocht zich ermee moeien,
er hooguit naar gissen: je geest, het gras erover,

of een baard. Je had een lepel in je hand en at
te hete soep, alle dagen. En als ze ernaar vragen nu
zeg je dat het iets moet zijn met chemicaliën

en daar de werking van, iets in je hoofd en iets
met het verleden. Je zag een foto, dat is waar,
en hebt uit alle macht je eigen blik vermeden.

zondag 25 september 2011

Dit gedicht

Haar gedichten stonden als tuinhuisjes:
ze konden wel de wind verdragen en dan
vooral van voren, maar ze waren te klein,
te rommelig om in te wonen.

Het regende. We zaten onder een stel woorden,
die we hadden als een kat haar eigen staart
en die we achtervolgden. Ze zei: zal ik er ooit
één bouwen waar we oud in kunnen zijn?

Doodgaan, tegelijk, en zeggen, vlak voor
dat we gaan: dit gedicht, ik heb ervan gehouden,
ik heb erin geleefd, ik heb erin gedroomd.

Ik heb ervan genomen wat er van te nemen viel.
Dat we stil worden. De taal rondom ons instort.
En beiden weten: ik heb het uitgewoond.

zondag 18 september 2011

Gescheurd papier

We staan aan een meer en neuriën een Spaans,
minimalistisch lied. Ze zegt: achter ons liggen de
bossen van mijn geheugen, en voor het meer van
weet ik niet. Iets met vergeten, maar dan mooier.

Herinneringen blijven. Ook als ze verdwijnen. Dan
blijft het gemis. Niet precies weten wat er niet meer is,
maar beseffen dat het verloren is gegaan. Opgegaan in
witte stukken vel waarop je graag verheldering zou zien.

Ze zegt: dat heb je mooi verwoord. Nu gaan we terug
naar huis, zodat ook dit snel een herinnering zal zijn.
Ze gaat staan, maar ik blijf zitten. Op deze foto, zeg ik,

wil ik wonen, in deze opname voor altijd blijven. Laten
we niet gaan, maar ons nestelen in een voortdurende
gedachtenis. Tot ook die een nagedachtenis geworden is.

Het is zondag

Jij zegt: je verwijt de stilte dat ze stil is. Je gaat verliggen
met ogen die op onweer staan. Je zucht een storm.
Jij struikelt, zeg ik, vooral over je eigen vorm. De inhoud
heb je ergens heel diep weggestopt. Waarin? vraag je.

In de deken, zeg ik. En je zoekt. Je zoekt wel een kwartier.
Dat dit geen grappen zijn, zeg je dan, en je gaat zo ostentatief
op je rug liggen dat het pijn doet om te moeten aanzien.

Zullen we niet eens gewoon bezwijken? vraag ik dan.
Aan loze beloftes, verzinsels en fantasieverhalen?
Zodat je niet zo hoeft te balen continu en gewoon weer eens kan lachen?
Je lacht. Alsof het daar om gaat! Je bent gestoord.

Buiten blaft dan toch een hond.

Ik word er moe van, zeg je, al die geluiden.
Ik zeg: wie is hier nu eigenlijk gestoord,
de wereld zelf, het leven, die zijn toch het allergekst?

Je zegt: de heks verwijt zichzelf dat ze anderen behekst.

donderdag 15 september 2011

Kermis

Zij was met hem op de kermis en hij vooral met zichzelf.
Hij rookte lange sigaretten die zijn idee bij het verstrijken
van zijn uren minutieus weergaven: zowel het rookwaar
als de tijd moesten aan.

Dan diende men er zo hard als mogelijk aan te zuigen
om zichzelf er langzaam mee naar de verdoemenis te helpen.

Niets weerhield er ook maar iets van op te houden.
Niet de felle lichten, niet de wind, niet het braaksel
op de grond en niet de geluiden.

Toen zij begon te huilen, sloeg hij geen arm om haar schouder,
haalde hij geen hand, geen vinger door haar haar,
en gaf hij haar geen kus.

Zij keek hem hoopvol aan. Ze rilde. Wilde dat het hielp.
Hij gaapte slechts: jij bent verliefd, en ik, ik ben verveeld.

dinsdag 30 augustus 2011

Some things never try

Een woord. Het soort allesomvattende dat lang niet
alles kan omvatten: overal. Net als nergens nooit
helemaal nergens is. Tenzij iets is opgelost bijvoorbeeld.
En dan nog. Dan nog. Niemand weet wat er komen zal.
En ook wat niet komt, komt. Bovendien, nooit moet ook eens zijn.

Er vliegt een grote vogel mijn leven binnen. Het moet iets
teruggeven. Zeg: mijn oude leven. Al weet ik dat ik er niks
in zal klaarspelen. Het waren jaren – ik blijf ze verkroppen –
die me donker maakten aan alle kanten. Tot ook ik
een verzameling was van plekken om me te verstoppen.

Sommige dingen worden nooit beter. Andere dingen blijven
het proberen en geven niet gauw toe dat ze bezig zijn
zichzelf kapot te willen. De rest laat zich begaan, laat zich
gevild en voor dood achtergelaten. 's Winters bevroren en
's zomers ontdooid. Sommige dingen proberen het nooit.

zondag 28 augustus 2011

Manifest

een bekentenis

Ik ben verliefd op de vrouw in mijn gedichten,
soms een meisje nog, soms ziek en soms gestorven.

Bedolven onder taal ligt zij vaak naakt in het bed
van mijn gedachten. Nachtenlang laat ik haar wachten
op de dag dat ik haar noem. Als er iemand roem
toekomt, is het wel haar. Dankbaar sla ik haar gade.

Zie ik toe hoe zij de dingen zegt die ik niet zeggen kan.
Het mag dan niet mans zijn: ze zingt mijn lied, bemint
me en verliet me één keer minder vaak dan dat ze
met me samen kwam.

Zo zorg ik dat ze altijd bij me is. En wie denkt dat ik
de macht heb over haar, heeft het precies mis.

Ze is alle vrouwen die ik ken, en waarschijnlijk alle
mannen ook. Ze heeft geen naam en duizend gezichten.
Ze is een tovenares, een schilder en een architect.
Ze is alle huizen, alle bomen en de langste laan.

Ik ben verliefd op de vrouw in mijn gedichten
en zonder haar zouden mijn gedichten niet bestaan.

vrijdag 26 augustus 2011

Het is nog altijd

Alles is nu samen: de spiegel en het schilderij verbeelden
op
hun eigen manier realiteit. Een plaat zit in zijn hoes.
De
bank ligt langzaam af te koelen met nog een afdruk
in
haar kussens van de poes. De encyclopedie staat in tien

delen
één te zijn. Gedichtenbundels liggen gebundeld op de vloer.
Het
geluid komt van ver, net als de regen. Ze moeten elkaar
onderweg
tegen zijn gekomen en hebben gezegd: we gaan samen,
da's
beter. Twee volle asbakken doen wie het hardst kan stinken.

Verminkte
monsters liggen verkleed als hopen kleren.
Alles
lijkt zich nu al tijdenlang proberen vast te houden aan deze
ceremonie van het blijven. Onopgemaakt bed. Twee roerloze lijven.

Stof dat als woestijn is komen opgezet. Een valse piano houdt
haar
klanken krampachtig beet. Buiten een stel koeien in de wei.
Houten
hek gaat hand in hand met zijn verweren. Alles is samen.

De
dood mag dit begeren.